Guide sectoriel pour la production primaire (G040 - production animale) - version 7.0 du 21/09/2023
C. PRIMAIRE PRODUCTIE DIEREN EN DIERLIJKE PRODUCTEN : 1. ALGEMEEN
0. Gids
De landbouwer kan de informatie omtrend de gids terugvinden
Te veel verbeteringen te doen
De landbouwer moet passende herstelmaatregelen nemen wanneer hij in kennis wordt gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen (bv. Zijn inspectie rapporten van FAVV beschikbaar ? Zo ja heeft de landbouwer ermee rekening gehouden ? Heeft hij de eventuele von-conformiteiten en bemerkingen binnen de voorziene termijnen bijgewerkt ?)
Maakt de operator correct gebruik van de certificaten en/of de benaming "Codiplan" ?
De aanwezige “hobbydieren” (runderen, schapen en geiten, varkens, hertachtigen en kameelachtigen) zijn correct geïdentificeerd, en de voorwaarden voor vrijstelling van heffingsplicht zijn wel degelijk van toepassing
De "niet-professionele" activiteit heeft geen negatieve invloed op de professionele activiteiten.
1.1 Bedrijfsregistratie
De operator en zijn activiteiten zijn geregistreerd in de databank van het FAVV en, in voorkomend geval, beschikt hij over de noodzakelijke toelating en erkenning
1.2. Dierenvoeder en drinkwater
1.2.1 Algemeen
Voor de aanwezige dieren is voldoende, veilig en kwaliteitsvol voeder voorhanden
Voor de aanwezige dieren is voldoende, vers en proper water voorzien
Het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het gewicht van de dieren
Resten van voeder en water worden tijdig verwijderd, zodat het niet kan bederven of beschimmelen
1.2.2 Distributiesystemen (voor voeder)
Distributiesystemen worden voldoende gereinigd, zodat ze steeds proper zijn
Deze systemen worden dagelijks gecontroleerd op hun deugdelijke werking zodat de voeder – en drinkwatervoorziening gegarandeerd is
1.2.3 Voederopslag
Dierenvoeder kan niet in contact komen met meststoffen, biociden, afval, enz.
Let er vooral op dat het voeder niet kan beschimmelen, en indien dit toch zou voorvallen verwijder dit beschimmeld voeder.
Er zijn maatregelen genomen zodat ongedierte niet bij het voeder kan komen zodat verontreiniging met uitwerpselen daarvan wordt voorkomen
1.2.4 Voederopslag in mengvoedersilo’s
De mengvoedersilo’s staan op een verharde ondergrond.
Onderscheid het mengvoeder per diersoort en sla het gescheiden op, om zo kruiscontaminatie te voorkomen.
De dieren worden voorzien van diervoeders afkomstig van erkende, toegelaten of geregistreerde bedrijven (fabrikanten, handelaars, …)
Voor ruwvoeders die bij een collega landbouwer zijn aangekocht, zijn de datum, aard van het voeder, naam leverancier en hoeveelheid geregistreerd
Geef de silo’s een bedrijfsunieke identificatie, bvb. door ze te nummeren.
1.2.5 Voedermiddelen
Bepaalde grondstoffen mogen niet gebruikt worden en staan op de Europese negatieve lijst. Zie hiervoor Bijlage 1 (1.10.2) (Deze lijst omvat o.a. hormonale en antihormonale stoffen, schadelijke stoffen, huishoudelijk afval, enz. )
Dierlijk eiwit mag niet verwerkt worden – tenzij de uitzonderingen opgenomen in bijlage F2 (1.10.3).
Indien als kritisch beschouwde diervoeders zoals bedoeld in verordening (EU) 183/2005, “Bijlage II - DIOXINEMONITORING VOOR OLIËN, VETTEN EN DAARVAN AFGELEIDE PRODUCTEN” worden gebruikt, moeten deze bij aankoop vergezeld zijn van een document waaruit blijkt dat het afgeleverde product geanalyseerd werd of begrepen is in een representatieve analyse per 2000 ton.
Het betreft meer bepaald:
● ruwe kokosolie
● van plantaardige oliën afgeleide producten (uitgezonderd geraffineerde oliën, glycerol, lecithine en gommen)
● dierlijke vetten
● producten die zijn afgeleid van dierlijke vetten van categorie 3.
● visoliën
● producten die zijn afgeleid van ruwe visolie
● teruggewonnen oliën en vetten uit de levensmiddelenindustrie
● mengvetten: het mengsel van ten minste twee voedermiddelen van verschillende aard wordt beschouwd als een mengvoeder (bvb. vetzuren vermengd met oliën). Het mengsel van twee voedermiddelen van dezelfde aard (bvb. mengsel van twee plantaardige oliën ongeacht van welke soort) blijft een voedermiddel.
Zie voor meer info de “Omzendbrief betreffende de dioxinemonitoring van voor de diervoeding bestemde risicovolle producten ” van het FAVV PCCB/S1/912984
1.2.6 Productie, vervoer en opslag van eigen mengvoeders
Voorzie hygiënische omstandigheden voor de productie, opslag en het vervoer van mengvoeder
Reinig regelmatig alle voorzieningen zodat ze proper blijven
Registreer de volgende gegevens van de gebruikte grondstoffen: type, hoeveelheid, leverancier. Dit kan gebeuren aan de hand van de aankoopfactuur of leveringsbon.
Registreer ook van het opgeslagen mengvoeder het type, de hoeveelheid en de betrokken diersoort
1.2.7 Gemedicineerd voeder
Gemedicineerd voeder mag enkel aanwezig zijn op het bedrijf indien hiervoor een voorschrift is afgeleverd door de dierenarts volgens het model in Bijlage F3 (1.10.4) via de door BFA (Belgian Feed Association, vroeger BEMEFA) ontwikkelde toepassing "Medicated Feed App". (zie verder ook bij de bepalingen betreffende dierenartsen). Het gemedicineerd voeder moet gebruikt worden volgens de bepalingen vermeld op dit voorschrift
Respecteer de op het etiket en voorschrift vermelde wachttijd, zodat de dieren en eventuele producten ervan niet in de voedselketen terecht kunnen komen voor het verstrijken van de wachttijd. Indien meerdere behandelingen toegepast worden, is het de langste wachttijd die in rekening dient gebracht te worden.
1.2.8 Opslag van gemedicineerd voeder
Indien verpakt (zakgoed): moet het gemedicineerde voeder in de originele verpakking, voorzien van het etiket, opgeslagen worden.
Indien in bulk: moet het gemedicineerde voeder in een aparte silo opgeslagen worden, die leeg was op het moment van leveren en het etiket moet aan de silo bevestigd worden.
Het etiket blijft aanwezig zolang dit gemedicineerd voeder aanwezig is.
1.2.9 Drinkwatervoorziening
Alle dieren hebben vlotte toegang tot vers drinkwater.
De goede werking en de netheid van de drinksystemen en de zuiverheid van het water en de drinkbakken worden dagelijks gecontroleerd
De nodige voorzieningen zijn getroffen zodat de dieren geen verontreinigd water – bvb met rioolwater – kunnen drinken
1.3 Dierengezondheid
1.3.1 Bedrijfsdierenarts
Broeierijen en houders van runderen (melk en vlees), varkens, vleeskalveren of meer dan 200 stuks pluimvee, moeten voor deze diersoorten een contract afsluiten met een bedrijfsdierenarts.
Facultatief kan ook een plaatsvervangende bedrijfsdierenarts aangeduid
Er moet per diersoort een schriftelijke overeenkomst opgesteld worden in twee exemplaren, één voor de veehouder en één voor de bedrijfsdierenarts. Zie het model in de Bijlage V1 (1.10.8). Er mag per diersoort een andere bedrijfsdierenarts aangesteld worden.
1.3.2 Bedrijfsbegeleidende dierenarts
In geval van bedrijfsbegeleiding moet er een contract afgesloten zijn (een bedrijfsbegeleidingsovereenkomst voor elk beslag) met een dierenarts of een diergeneeskundige rechtspersoon naar keuze.
Voor de diersoorten waarvoor een bedrijfsdierenarts verplicht is (zie 1.3.1.1) (varkens, runderen, vleeskalveren of pluimvee ) moet evenwel dezelfde dierenarts aangeduid worden voor deze bedrijfsbegeleiding.
De naam van de bedrijfsdierenarts of van de diergeneeskundige rechtspersoon geregistreerd voor elk beslag kan worden teruggevonden op de pc-toepassingen “Veeportaal” (DGZ) of “Cerise” (ARSIA).
De veehouder ontbiedt de bedrijfsbegeleidende dierenarts minstens 6 maal per jaar met een tussentijd van 2 maanden, of per productieronde indien de productieronde korter is dan 2 maanden (bijvoorbeeld bij braadkippen)
Tijdens dit bezoek moet ook het geneesmiddelenregister ondertekend worden door de dierenarts, ook al zijn er geen behandelingen uitgevoerd.
Deze dierenarts maakt 4-maandelijkse evaluatierapporten op volgens een vastgelegd model, zie bijlage V3 (1.10.10), die u gedurende vijf jaar bewaart. Dit geldt enkel voor runderen, varkens en pluimvee. Voor de andere diersoorten bestaat er (nog) geen model voor een evaluatierapport.
1.3.3 Diergeneesmiddelenvoorraad
De wettelijke termijnen voor de stockage van diergeneesmiddelen worden gerespecteerd (max. 3 weken of 2 maanden, naargelang het geval).
Elk diergeneesmiddel moet in zijn afgeleverde verpakking bewaard worden, en de corresponderende bijsluiter dient aanwezig te zijn.
Een sticker (vignet) van de dierenarts en/of de apotheker kleeft op het diergeneesmiddel en verklaart de herkomst.
1.3.4 Identificatie van de geneesmiddelen
Op het diergeneesmiddel moet een nummer aangebracht zijn, dat overeenkomt met het nummer op het Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD) of het voorschrift
1.3.5 Opslag van de geneesmiddelen
Opslag van diergeneesmiddelen gebeurt in een kast of een rek in een lokaal gescheiden van de dieren en de woonvertrekken. De mogelijkheden zijn onder meer het sanitair sas, het keizersnedelokaal, het administratief lokaal van de stal, een garage,…maar NIET in de woning. Er mag slechts één voorraad per bedrijf aanwezig zijn, maar één aparte locatie per beslag (per diersoort) op hetzelfde adres is toegelaten.
De diergeneesmiddelen mogen niet vervallen zijn. Als er vervallen diergeneesmiddelen worden aangetroffen moeten deze afgezonderd worden en door een erkende ophaler/verwerker opgehaald worden.
Opslag van diergeneesmiddelen gebeurt indien nodig in een aparte koelkast (sommige antibiotica of vaccins), volgens de instructies van de dierenarts.
1.3.6 Het inkomend geneesmiddelen register
Het inkomend geneesmiddelenregister (Register IN) bevat de Toediening-en Verschaffingsdocumenten (TVD) van de dierenarts. Alle geneesmiddelen die op eenzelfde document vermeld staan, moeten uit eenzelfde depot afkomstig zijn.
Het inkomend geneesmiddelenregister bevat de voorschriften voor gemedicineerde voeders
het inkomend geneesmiddelenregister (Register IN) bevat een kopie van de labo uitslag van het antibiogram om het gebruik van kritische antibiotica te verantwoorden (zie ook bij punt V23), of de schriftelijke motivering van de dierenarts dat alleen kritische antibiotica werkzaam zijn
Het inkomend geneesmiddelenregister (REGISTER IN) bevat:
De voorschriften van de dierenarts, als u medicamenten bent gaan afhalen bij een apotheker.
1.3.7 Het uitgaand geneesmiddelen register
Indien er geen bedrijfsbegeleidingscontract is, voert de veehouder enkel uit wat er op het TVD en/of het voorschrift staat. In dat geval is er geen bijkomende administratie dan het klasseren van de TVD en de voorschriften.
Indien de veehouder op een later moment behandelt dan op datum van voorschrijven of verschaffen, moet hij de datum van gebruik vermelden op het TVD of voorschrift, of noteren in een apart REGISTER UIT.
Indien er wel een bedrijfsbegeleidingscontract is, en er dus een voorraad van maximaal 2 maanden kan zijn, dienen alle uitgevoerde behandelingen door de veehouder genoteerd te worden in het REGISTER UIT.
Er worden maatregelen toegepast om te vermijden dat residuen van diergeneesmiddelen in de geslachte dieren of de dierlijke producten kunnen aanwezig zijn.
Wanneer een behandeld dier verkocht wordt tijdens de wachttermijn, moet een attest meegestuurd worden zodat de koper ook op de hoogte is en het dier niet in de voedselketen zou gebracht worden alvorens de wachttermijn verstreken is.
Noodslachtingen blijven beperkt tot welbepaalde gevallen en gebeuren volgens de geldende voorschriften
1.3.8 Diergeneesmiddelen
Het gebruik van kritische antibiotica is gedekt door een TVD of voorschrift EN de uitslag van een antibiogram die het gebruik staven. De veehouder moet van de dierenarts een kopie van de laboratoriumuitslag krijgen en bewaren in zijn register IN (zie ook verder bij 1.3.4., V17)
De veehouder valideert de gegevens over het gebruik van antimicrobiële middelen die door de dierenarts zijn ingegeven in SANITEL MED.
Ten laatste 7 dagen na de behandeling dient het REGISTER UIT bijgewerkt te zijn. Het uitgangsregister wordt bijgehouden door de veehouder voor een periode van 5 jaar na de geneesmiddelentoediening, ook als de betrokken dieren gedurende deze periode van 5 jaar zijn geslacht.
In het REGISTER UIT worden volgende gegevens vermeld:
- de datum van toediening
- de identificatie van het dier of de diergroep
- de precieze benaming van het geneesmiddel
- de toegediende hoeveelheid
- eventueel (maar niet verplicht) het referentienummer van het geneesmiddel (= uniek nummer dat zowel op het TVD als op het diergeneesmiddel aangebracht werd door de dierenarts, of het nummer op het voorschrift en op de sticker van de apotheker op het diergeneesmiddel: zie model in bijlage V6, 1.10.13 of zie in vademecum veehouder )
Een beslag vleeskalveren, of een beslag varkens en een inrichting met braadkippen en/of leghennen waarbij minstens één categorie 3 opeenvolgende keren een rood AB-bedrijfsstatuut toegekend kregen, terug te rekenen vanaf het eerste rapport van 2025, dient een erkende Antibiotic Reduction-coach (AR-coach) aan te duiden. Deze AR-coach mag niet de bedrijfsdierenarts zijn, en geen professionele binding hebben met de exploitant of de bedrijfsdierenarts. (van toepassing vanaf 17/02/2025)
De veehouderijen met een minimumcapaciteit van 5 stuks varkens, 200 stuks braadkippen of leghennen of 5 stuks vleeskalveren (vleeskalverhouderij) en met een geel of rood AB-bedrijfsstatuut, laten hun bedrijfsdierenarts, in onderling overleg, een bedrijfsgezondheidsplan opstellen en voeren het bijhorend plan van aanpak uit. Het bedrijfsgezondheidsplan is beschikbaar op papier of in elektronisch formaat. (van toepassing vanaf 17/02/2025)
1.5 Uitrusting en Hygiëne
Het veebedrijf en de bedrijfsomgeving zijn verzorgd en proper
Het veebedrijf is voorzien van :
- verharde, goed reinigbare laad- en losplaatsen
- een ontsmettingsvoetbad
- propere bedrijfskledij en -schoeinsel
- een handwasgelegenheid
- krengenbewaarplaats
Op het veebedrijf moeten alle personeelsleden en professionele bezoekers zich houden aan de maatregelen van persoonlijke en bedrijfshygiëne
De veehouder reinigt en ontsmet stallen en hokken, laad- en losplaats, krengenbewaarplaats, materiaal en apparatuur en heeft daartoe reinigingsmateriaal ter beschikking, en een gepast volume toegelaten ontsmettingsmiddelen in voorraad. Er wordt van elke leegstand gebruik gemaakt om grondig te reinigen.
Insecten en ongedierte worden efficiënt geweerd en/of bestreden.
Om de dieren proper te houden :
- de stallen regelmatig uitmesten,
- proper en droog strooisel voorzien,
- roosters proper houden.
Het spreekt voor zich dat de uiers van melkgevende dieren worden gereinigd alvorens gemolken te worden.
De veehouder streeft naar propere dieren. Op het moment van het afleveren van de slachtdieren moeten deze zo rein als mogelijk zijn.
All-in all-out wordt toegepast waar mogelijk.
Bedrijfsafval wordt passend opgeslagen en verwijderd
1.5.a Luchtwasser met verhandeling van de geproduceerde meststoffen
Registratie van ontvangen en afgevoerde producten die betrokken zijn bij deze activiteit:
- Inkomende producten: uitsluitend voor chemische luchtwassers: zwavelzuur.
- Uitgaande producten: biologische luchtwasser: registratie bij de mestbank - registratie van de chemische luchtwasser in het meststoffenregister: gegevens met betrekking tot meststoffen, ontvangstdatum of vertrekdatum, identificatie van de tegenpartij. (van toepassing vanaf 17/02/2025)
De activiteit is geregistreerd bij het FAVV met de activiteit ACT 122 "fabrikant andere
meststoffen" Fabrikant (PL43)- Vervaardiging(AC39) - Andere meststoffen, bodemverbeterende middelen, teeltsubstraten en zuiveringsslib (PR27) (van toepassing vanaf 17/02/2025)
Er wordt voldaan aan de producteisen.
- Chemische luchtwasser: Ammoniumsulfaat (NH4)2SO4 - minimum 2% N stikstof uitgedrukt als ammoniumstikstof (NH4) - wanneer het product van de productie van blauwzuur afkomstig is: Cyanide totaal maximum 5 mg/kg vermelding "enkel bestemd voor professioneel gebruik"
- Biologische luchtwasser: spuiwater: dit voldoet aan de beschrijving en vereisten zoals vermeld op het 5 jaar geldige ontheffingsdocument van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (van toepassing vanaf 17/02/2025)
Het product is geëtiketteerd in overeenstemming met de eisen van de wetgeving (en het KB of de ontheffing) (van toepassing vanaf 17/02/2025)
1.6 Traceerbaarheid
Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de ontvangen producten de nodige gegevens worden geregistreerd
Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de afgevoerde dieren of producten een aantal gegevens worden geregistreerd
Producten die niet meer geschikt zijn voor dierlijke of menselijke voeding of die een gevaar kunnen betekenen voor de gezondheid van mens of dier dienen op het bedrijf apart te worden opgeslagen en afgevoerd door een erkende ophaler/verwerker
1.7 Meldingsplicht
Wanneer het risico voor menselijke of diergezondheid niet door acties kan worden beheerst, moeten de schadelijke producten binnen de 24 uur aan het FAVV worden gemeld.
Wanneer het risico voor menselijke of diergezondheid niet door acties kan worden beheerst, moet schadelijk diervoeder binnen de 24 uur aan het FAVV worden gemeld.
Melding aangifteplichtige (besmettelijke) dierenziekten en zoönosen aan FAVV moet zo snel als mogelijk gebeuren, en dit bij elk vermoeden, elk uitbreken of elk voorteken van uitbreken, of elke diagnose.
1.8 Transport van dieren door de veehouder
Indien men commercieel transport van landbouwhuisdieren uitvoert, moet men in het bezit zijn van de toelating als vervoerder.
Vervoermiddelen moeten steeds worden gereinigd en ontsmet in de volgende situaties
Op verzamelcentra indien na het lossen opnieuw dieren worden geladen
Voor het slachthuis te verlaten na het uitladen van dieren, op een daarvoor ingerichte plaats van het slachthuis, met een bewijs van het slachthuis dat de reinigingsinstallatie van het slachthuis werd gebruikt. Dit wordt genoteerd in een ontsmettingsregister.
Indien voorafgaand aan een dierenvervoer, een transport werd uitgevoerd van producten die de gezondheid van de dieren kunnen aantasten.
Elk natuurlijk persoon of rechtspersoon die landbouwhuisdieren vervoert voor eigen rekening of voor rekening van een derde, dient zich te laten registreren bij het FAVV via zijn LCE.
Er is steeds een registratie en toelating vereist voor het vervoer en verplaatsingen van dieren naar een verzamelplaats, met als doel het verhandelen van de dieren.
Uitzonderingen:
- Er is geen registratie en toelating vereist voor het vervoer en verplaatsingen van eigen dieren voor eigen rekening : in België - in het grensgebied in kader van grensbeweiding
- Er is geen registratie en toelating vereist voor het vervoer en verplaatsingen van paardachtigen in België indien deze geen betrekking hebben op de voedselketen of landbouwactiviteiten
1.9. Vervoer van levensmiddelen onder gecontroleerde temperatuur en/of atmosfeer
Tijdens het vervoer moet de koudeketen in stand worden gehouden en bij aankomst in de inrichting van bestemming mag de temperatuur niet meer dan 10°C bedragen.
Deze voorwaarde is niet noodzakelijk indien :
- De melk binnen twee uur na het melken verwerkt wordt.
- Indien een hogere temperatuur om technologische redenen noodzakelijk is (b.v. bij de vervaardiging van bepaalde zuivelproducten) en indien de bevoegde autoriteit dit toestaat.
Recipiënten en/of containers voor voertuigen die voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt, moeten :
- Proper en goed onderhouden zijn
- Ontworpen zijn om gemakkelijk te worden gereinigd en/of gedesinfecteerd
- Uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van levensmiddelen
- Ontworpen zijn om naast voedsel ook andere producten te scheiden
1.10 Klachten
De landbouwer beschikt over een klachtenbehandeling en registreert klachten gerelateerd aan het bedrijf en de bedrijfsactiviteiten, zijn eigen klachten tegenover leveranciers en tegenover derden die op zijn onderneming diensten hebben verricht, en de klachten vanwege zijn eigen klanten.
Zijn er corrigerende akties ondernomen en geregistreerd ?
2. Runderen (inclusief Bizons en Buffels)
2.1 Bedrijfsregistratie
Het bedrijf beschikt over een beslagnummer
2.2 Identificatie en registratie van de dieren
Alle rundveebewegingen worden binnen de 7 dagen na de gebeurtenis correct geregistreerd in SANITEL.
Het betreft geboorte, vertrek, aankomst en sterfte.
De identificatie van de dieren moet ten minste eenmaal per jaar aan de hand van het register worden gecontroleerd.
Elk kalf moet, ten laatste op de leeftijd van 7 dagen geïdentificeerd worden door het aanbrengen van één paar officiële oormerken.
Alle bizonkalveren worden geïdentificeerd voor ze 9 maanden oud zijn, of eerder indien ze eerder gespeend worden, of eerder het geboortebeslag verlaten. Alle aanwezige runderen zijn duidelijk en correct gemerkt met 2 officiële oormerken.
Elk rund dat uit het beslag vertrekt, of in het beslag binnengebracht wordt, moet vergezeld zijn van een geldig verplaatsingsdocument (Bijlage B2) (tenzij het “digitaal” vertrekt).
Voor alle runderen die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de VKI (voedselketeninformatie) overgemaakt worden aan het slachthuis. De VKI gaat steeds over de periode van minimum 28 dagen voor het slachten. De laatste (vee)houder is dus altijd voor een deel van die periode betrokken.
Indien men nog gebruikt maakt van een papieren register, moet dit binnen de 7 dagen bijgewerkt zijn en alle runderen op het bedrijf en hun verplaatsingen omvatten.
Elk rund dat geïmporteerd wordt moet vergezeld zijn van een (buitenlands) identificatiedocument en gezondheidscertificaat.
Elk rund dat geëxporteerd wordt moet vergezeld zijn van een identificatiedocument.
2.3 Dierengezondheid
Controleer steeds de statuten van elk dier voor je het aankoopt of verkoopt. Enkel bij aankoop van dieren afkomstig van een beslag met een gelijke of hogere status behoudt je beslag zijn status.
Opgelet: sinds juni 2022 is elke handel vanuit een ‘IBR-besmet’ bedrijf (I2) verboden. Deze runderen kunnen enkel afgevoerd worden rechtstreeks naar een slachthuis of naar een IBR afmestbedrijf. Kalveren tot de leeftijd van 12 weken kunnen afgevoerd worden naar de kalverhouderij.
Bij aankoop worden enkel runderen aangekocht van een beslag met een hoger of gelijk IBR-statuut.
Bedrijven met een statuut “IBR-Besmet” (I2) kunnen enkel nog runderen aankopen afkomstig van een bedrijf met een hoger statuut.
Het B.V.D.-statuut van elk nieuwgeboren kalf (inclusief doodgeboren kalveren -> in dit geval analyse op de fœtus) is gekend, via een bemonstering voor virologisch onderzoek uitgevoerd binnen de 7 dagen na de geboorte (de termijn mag verlengd worden tot dertig dagen voor vleeskalveren op toegelaten vleeskalverhouderijen).
Daartoe moet u:
- Ofwel primo-oormerken voor weefselstaalname (B.V.D.-oormerken) gebruiken,
- Ofwel beroep doen op uw bedrijfsdierenarts voor het nemen van een monster voor virologisch onderzoek.
Elk ingevoerd rund, of afkomstig uit het handelsverkeer, en waarvoor geen garanties over het B.V.D.-statuut worden gegeven, dient binnen de zeven dagen na de aanvoer in het beslag en in ieder geval voor het rund het beslag weer verlaat, bemonsterd te worden door de bedrijfsdierenarts voor virologisch onderzoek.
Runderen moeten het statuut “IPI-vrij na onderzoek”, “IPI vrij door afstamming” of "IPI vrij door beslagstatuut" hebben om op de markt te mogen worden gebracht of aan niet commerciële verzamelingen deel te nemen.
Alle aangekochte dieren moeten getest worden, behalve op de ”besmet”-afmestbedrijven (I2). Er dienen 2 bloedstalen genomen te worden:
Het eerste binnen de vijf dagen na aankomst
Een tweede binnen de 28 en 50 dagen na de aankoop.
Dieren kunnen pas terug in de handel of aan het beslag worden toegevoegd als de resultaten van beide analyses gekend zijn en de gezondheidscheck aangevinkt werd.
Elke abortus moet worden gemeld. Voor een aantal ziekten is een abortus een vermoeden dat leidt tot de aangifteplicht, waarvoor een specifiek protocol ontwikkeld werd, het zogenaamde abortusprotocol.
Op een”besmet”-afmestbedrijf (I2) worden alle dieren tijdig gevaccineerd. Er is een verplichte vaccinatie én vaccinatieregistratie bij aankomst.
Op bedrijven met een statuut IBR-besmet worden de nodige stappen ondernomen om tegen 31 oktober 2023, gE positieve dieren afgevoerd te hebben.
Behalve op een”besmet”- afmestbedrijf (I2), worden aangekochte runderen in isolatie geplaatst. Er wordt voor gezorgd dat deze dieren niet in contact komen met de reeds aanwezige runderen.
Ze worden pas toegelaten bij de andere dieren wanneer alle onderzoeksresultaten bekend en gunstig zijn.
De gezondheidsstatus van de aan te kopen dieren en de IBR-status van het beslag van oorsprong wordt gecontroleerd.
Op bedrijven met een statuut “IBR-besmet” zijn alle runderen van het beslag overeenkomstig het vaccinatieprotocol gevaccineerd.
Er moet ook jaarlijks een volledige screening uitgevoerd worden om het besmettingsrisico te beoordelen. Besmette bedrijven (I2) met weideloop dienen dit voor 1 april jaarlijks aan te vragen aan de vereniging, samen met een screening op de runderen met een leeftijd van 6-12 maanden voor IBR gE en gB, welke beoordeeld worden (zie onder B18).
Runderen die IBR-drager zijn, moeten niet opnieuw bemonsterd worden.
Op bedrijven met de status IBR-vrij of IBR gE negatief, worden de nodige onderzoeken om de status te behouden of te verhogen tijdig en correct uitgevoerd
Weidebeloop voor bedrijven met een IBR-besmet statuut :
Er worden geen gE positieve dieren op de weide toegelaten. Pas als jongvee tussen 6 en 12 maanden oud vaccin-antistoffen hebben (gB-antistoffen) en er maximum 10% van het jongvee IBR-drager is (d.w.z. met gE-antistoffen), is het toegestaan om alle runderen, ongeacht de leeftijd, op de weide te plaatsen.
Op de weide moet het fysiek contact met runderen van andere beslagen vermeden worden.
Weidebeloop voor runderen van een IBR-besmet -afmestbeslag (I2) is verboden
2.4 Uitrusting en hygiëne
Bij gebruik van een pootbad voor klauwbehandelingen moet het bad proper zijn en een passend ontsmettingsmiddel bevatten.
Een leeg pootbad wordt als ‘ongebruikt’ beschouwd.
De gebruikte ontsmettingsmiddelen moeten hiervoor toegelaten zijn en terug te vinden zijn op de lijst met erkende biociden5, en worden gebruikt volgens de technische fiches van de fabrikanten.
2.5 Transport
Bij vervoer van runderen van of naar het buitenland moet een gezondheidscertificaat het transport vergezellen. Dit certificaat wordt door de ontvanger bij het bedrijfsregister bewaard.
De vervoersgegevens (gegevens van de verplaatsingsdocumenten) moeten binnen
de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL
Moet aanwezig zijn tijdens het transport:
De verplaatsingsdocumenten van elk rund (Bijlage B2, 1.10.20.), tenzij de
verplaatsing digitaal gebeurde. De nog in omloop zijnde ‘oude’ paspoorten zijn ook
nog geldig.
2.6 Bijkomende bepalingen voor melkvee
2.6.2.1 Tanklokaal en/of melkhuisje
Tanklokaal en /of melkhuisje dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur
De deuren zorgen voor een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal. Geen toegang voor de dieren.
De verlichting moet dag en nacht voldoende zijn.
Tanklokaal en/of melkhuisje zijn efficiënt geventileerd
Tanklokaal en/of melkhuisje hebben ramen voorzien van vliegengaas indien ze openen naar de buitenlucht
De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden
Er is een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud leidingwater of water dat voldoet aan de normen voor het reinigen van de melkapparatuur (zie punt D29 voor de normen)
Er is een lavabo met stromend water, zeep en handdoek of wegwerppapier
Wanden, vloeren en plafond (tanklokaal en/of melkhuisje) bestaan uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is
Lampen moeten beschermd zijn.
Tanklokaal en/of melkhuisje bevatten geen ramen die opengaan naar een ander lokaal
De buitendeur van het tanklokaal en/of melkhuisje is voorzien van een hor of een vliegenraam indien deze deur dienst doet als de verluchting
De koelgroep wordt beschermd tegen dieren en insecten
2.6.2.2 Koeling van de melk
Melk moet na het melken gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken
Uitzondering :
- Indien de melk dagelijks opgehaald wordt moet de melk tot maximaal 8°C onmiddellijk na het melken gekoeld worden,
- Indien de melk binnen de 2 uur na het melken wordt verwerkt.
De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is maximaal 6° C
2.6.2.3 De koeltank
De koeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme
De koeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen
De koeltank wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
De koeltank wordt systematisch gereinigd en nagespoeld met leidingwater of water dat voldoet aan de normen om gebruikt te worden voor de reiniging van de melkapparatuur
2.6.2.4 Melklokaal
Het melklokaal is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen
Het melklokaal heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren
Het melklokaal wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt
Het melklokaal beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken
Het melklokaal beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem
2.6.2.5. Melkwinningsapparatuur en toebehoren
Er is voorziening van leidingwater of water dat voldoet aan de normen (D29) voor het reinigen van de melkapparatuur
Melkwinningapparatuur en toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper
Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog.
De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard maar wel in het tanklokaal of het melkhuisje.
Wanneer gebruik gemaakt wordt van een verplaatsbare melkstand, gebeurt het melken op een hoge en droge plaats op de weide
De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
2.6.2.6. Normen voor water gebruikt voor de reiniging van de melkapparatuur en koeltank
Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen leidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke drie jaar een analyse door een geaccrediteerd labo
Uit de resultaten moet blijken dat:
nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l,
nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l,
kiemgetal lager dan 100/ml,
totaal aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml,
aantal E. coli’s lager dan 1/100 ml
2.6.2.7 Vereisten melk
Melk moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn
Melk mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren
De eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd
Indien na het melken de spenen gedipt of gesprayd worden, dan gebeurt dit met een daartoe erkend product
Melk geleverd aan de melkerij mag geen biestmelk bevatten
Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken
2.6.2.8 Melkers en bedieners van de melkinstallatie
Melkers en bedieners van de melkinstallatie dragen propere en aangepaste melkkleding
Melkers en bedieners van de melkinstallatie wassen zorgvuldig de handen vooraleer te starten met melken en herhalen dit indien nodig
Melkers en bedieners van de melkinstallatie zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn
2.7.2. Transport van de rauwe melk door de veehouder zelf
Gebruik propere en gesloten recipiënten die geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen (vb. kruiken met deksel) voor het transport van de rauwe melk van de melkkoeltank naar de melkautomaat of naar een operator.
Zo voorkomt u contaminatie van de rauwe melk.
De melk moet rechtstreeks uit de koeltank naar de automaat of naar een operator getransporteerd worden, zodat de temperatuur zo laag mogelijk blijft (max 6 °C)
2.7.7.1 Vullen/ledigen van de automaat
Hervul de automaat dagelijks
Reinig en ontsmet de automaat tussen het ledigen en het opnieuw vullen van de automaat
2.7.3 Eventuele recipiënten
Indien de automaat zelf recipiënten voorziet (vb. plastic flessen, plastic bekertjes), of indien u verpakte melk rechtstreeks aan de consument levert, moeten de recipiënten geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen en moeten voorzien zijn van het glas/vork-symbool.
Bewaar de voorraad recipiënten op een propere en goed onderhouden plaats
2.7.7.3 Melkautomaat
De melkautomaat is correct opgesteld en de voorzieningen zijn beschikbaar voor het reinigen en ontsmetten van de automaat
De tapkraan wordt niet blootgesteld aan de omgeving,
Er is een automatische verkoopblokkering bij overschrijding van de temperatuur in het voorraadvat,
De koeling heeft voldoende capaciteit.
De automaat moet voorzien zijn van een thermometer
De temperatuur moet continu automatisch aangeduid worden, zichtbaar voor de consument.
De temperatuur van de melk in het voorraadvat, de tapkraan en de leiding tussen beide bedraagt maximaal 6°C.
De melk die zich in de leiding bevindt tussen het reservoir en de klep moet eveneens aan deze temperatuursvoorwaarde voldoen.
2.7.7.4 Reinigen en ontsmetten
Er zijn reinigings- en ontsmettingsfrequenties voor het materiaal vastgelegd en deze worden nauwgezet uitgevoerd
Reinig de automaat bij voorkeur dagelijks.
Gebruik alleen toegelaten ontsmettingsmiddelen (biociden) die geschikt zijn voor apparatuur waarmee voedingsmiddelen in contact komen.
Gebruik water dat aan de reinigingsnormen voldoet (vb. leidingwater). Zie punt D29 voor de normen.
2.7.6 Persoonlijke hygiëne
Leg een goede persoonlijke hygiëne aan de dag wanneer u rauwe melk hanteert om contaminatie ervan te voorkomen: draag propere verzorgde kleding, was vooraf zorgvuldig uw handen, eet niet of rook niet.
2.7.7.2 Traceerbaarheid en registratie
Registreer de noodzakelijke gegevens en bewaar deze minstens 6 maanden alsook de analyseresultaten :
de niet-conforme temperatuursindicaties + correctieve acties,
ieder probleem, vb. elektriciteitspanne, probleem met de koeling van de automaat,
Klasseer alle analyseverslagen chronologisch.
2.7.4 Informatie voor de consumenten en etikettering
Vermeldingen
Afficheer goed leesbaar op de automaat het volgende:
“Rauwe melk/ Colostrum”.
“Koken voor gebruik”.
“Bewaren tussen 0 en 6 graden”.
"Verbruiken tot (datum)”
4. VARKENS
4.1 Bedrijfsregistratie
Het bedrijf is correct geregistreerd bij het FAVV en in Sanitel. Het beschikt over een beslagnummer in de vorm van “BE12345678-0201
4.2 Identificatie en registratie van de dieren - 4.6 Productie van varkensperma
Houd een in- en out register bij voor alle varkens op uw bedrijf (bijlage P1, 4.8.1).
Voor alle varkens die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de VKI 24u op voorhand overgemaakt worden aan het slachthuis.
Alle op het varkensbedrijf aanwezige gespeende varkens moeten correct en duidelijk gemerkt zijn met één officieel oormerk.
Wanneer varkens hun oormerken verliezen, mag een hermerking uit stock worden uitgevoerd met een nieuw beslagoormerk. Bij vertrek uit het beslag moeten alle varkens gemerkt zijn.
Ook van toepassing voor hobby-varkens.
Er is een toelating van het FAVV aanwezig voor de productie van varkenssperma.
Er is een dagelijks aangevuld register aanwezig met de verrichtingen betreffende de productie van berensperma.
4.3 Diervoeder en drinkwater
Varkens worden minstens eenmaal per dag gevoederd
Zeugen en gelten beschikken over een toereikende hoeveelheid bulk en vezelrijk voeder en energierijk voeder, met het doel hun honger te verminderen en in hun behoefte tot kauwen te voorzien
Varkens in groep moeten voldoende en allemaal tegelijk kunnen eten, behalve bij ad libitum of automatische individuele voedering.
De voedersilo’s worden van buiten de stallen gevuld
Drinkwater is beschikbaar voor varkens vanaf de leeftijd van twee weken
Wanneer melk, melkproducten, melkderivaten (MMM) of biest die geen thermische behandeling hebben ondergaan worden vervoederd aan de dieren, is er een toelating nodig.
4.4 Dierengezondheid
Tijdens deze 4-maandelijkse bezoeken maakt de bedrijfsdierenarts een bezoekrapport voor varkens op, en bezorgt een exemplaar aan de varkenshouder. Ook van toepassing voor hobby-varkens.
De verantwoordelijke van een varkensbedrijf laat elk jaar zijn bedrijfsdierenarts een risico-enquête uitvoeren aangaande de insleep van aangifteplichtige varkensziekten.
Binnen de 30 kalenderdagen na het invullen van de risico-enquête, moet een actieplan om de bioveiligheid op het bedrijf te optimaliseren opgesteld worden. Ook van toepassing voor hobby-varkens.
Gekoppeld aan de toelating om varkens te houden, bent u als varkenshouder verplicht een overeenkomst af te sluiten met een bedrijfsdierenarts volgens het model in bijlage V1 (1.9.9 van hoofdstuk 1: Algemene voorwaarden), en deze driemaal per jaar met een tussentijd van minstens 3 maanden te ontbieden.
Ook geldig voor het houden van maximaal 3 vleesvarkens en voor het houden van gezelschapsvarkens.
4.4.1 Algemeen- 4.4.2. Aujeszky
De varkenshouder die varkens binnen zijn bedrijf aanvoert mag gedurende 4 weken na hun aanvoer enkel slachtvarkens afvoeren.
Bij het opvullen van een compartiment van het bedrijf met vleesvarkens van een ander bedrijf, mag de tijd tussen de aanvoer van het eerste en de aanvoer van het laatste varken van dat compartiment niet meer bedragen dan 8 dagen.
Bij het opvullen van een compartiment van een biggenopfokbedrijf met biggen van een ander bedrijf, mag de tijd tussen de aanvoer van de eerste en de aanvoer van de laatste big niet meer bedragen dan 3 dagen.
Om de insleep van ziekten zoveel mogelijk te voorkomen, wordt het aangewezen om de quarantaineruimte in te richten zodat er geen contact met de andere dieren mogelijk is.
Plaats de aangekochte varkens in quarantainestal.
De verantwoordelijke van een varkensbeslag is verplicht om voor dit beslag het Aujeszkystatuut A4 te verwerven en te behouden.
Aangevoerde varkens dienen het Aujeszkystatuut A4 te bezitten.
Het Aujeszkystatuut A4 van een varkensbeslag blijft behouden indien de opvolgingstesten (zie 4.8.5 bijlage P5) uitgevoerd worden en alle resultaten gunstig zijn.
Deze test is niet nodig op een bedrijf met maximaal 3 vleesvarkens en waar de varkens enkel het beslag levend verlaten om afgevoerd te worden naar het slachthuis.
4.5 Uitrusting en hygiëne
De toelating van het FAVV is aanwezig vanaf 1 fokvarken of 4 vleesvarkens. Het bedrijf voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, met afdoende hygiëne-uitrusting en een hygiënesluis.
De varkenshouderij moet aan de volgende voorwaarden inzake infrastructuur en uitrusting voldoen :
een vaste opslagplaats voor de opslag van krengen, die gemakkelijk gereinigd en ontsmet kan worden, op een plaats bereikbaar zonder het bedrijf te doorkruisen (cfr H2),
Een stock van min 5 liter van een toegelaten ontsmettingsproduct,
Elke stal of afdeling wordt minstens éénmaal per jaar geledigd, gereinigd en ontsmet.
De bedrijfsgebouwen moeten vogeldicht gehouden worden, met uitzondering van desgevallend de deuren naar buitenbeloop.
Indien beschermde vogels (bv. boerenzwaluwen) zich nestelen in de stallen, dienen de nodige voorzorgen te worden genomen om mogelijk contact met de varkens tot een minimum te beperken.
Elk rechtstreeks contact tussen varkens van het bedrijf en wilde varkens wordt vermeden, door de varkens onder te brengen in stallen die zo gebouwd zijn dat wilde varkens er niet kunnen binnendringen, bij buitenbeloop een dubbele afsluiting of een uit hard materiaal opgetrokken afscheiding te voorzien.
Derden zijn op een varkensbedrijf toegelaten op voorwaarde dat voorzorgen betreffende hygiëne en ontsmetting genomen worden:
vragen van bedrijfskledij en -schoeisel
gebruik van ontsmettingsvoetbad bij betreden en verlaten van het omkleedlokaal
wassen van de handen bij het verlaten van het veebedrijf
reinigen en ontsmetten van voorwerpen die in contact kwamen met de dieren.
Het bedrijf moet zodanig afgesloten zijn dat het betreden van de stallen enkel mogelijk gemaakt wordt na aanmelding bij de verantwoordelijke
Een bezoekregister wordt bijgehouden, waarin elk bezoek chronologisch wordt geregistreerd (naam, datum, uur, reden)
De varkenshouder zorgt ervoor dat biggen die op het bedrijf worden binnengebracht en aangekochte varkens vanaf de geboorte zijn gehouden onder gecontroleerde huisvestingsomstandigheden.
De varkenshouder bewaart diervoeders voor diersoorten die gevoelig zijn voor Trichinella (varkens, everzwijnen, éénhoevigen) in afgesloten silo's of andere recipiënten waar geen knaagdieren in kunnen komen.
Alle andere diervoedervoorraden ondergaan een warmtebehandeling of worden geproduceerd en opgeslagen overeenkomstig de methodes vermeld in deze sectorgids.
Indien varkens en vleeskalveren onder gecontroleerde huisvestingsomstandigheden worden gehouden, moet een gedocumenteerd ongediertebestrijdingsplan toegepast worden waarbij de handelingen en vaststellingen worden geregistreerd.
De dieren hebben geen toegang tot afvalstortplaatsen of huishoudelijk afval. Geen introductie van andere soorten is toegestaan op varkensbedrijven die zich binnen een straal van 1 km van stortplaatsen bevinden
De varkenshouder zorgt ervoor dat de dode dieren onverwijld worden verzameld, geïdentificeerd en getransporteerd in overeenstemming met de Verordening (EG) n°1069/2009 en Verordening (EG) n°142/2011 (bijlage VIII)[1].
Geen van de dieren heeft toegang tot buitenvoorzieningen.
Deze vraag is als "niet van toepassing" te beoordelen indien het varkensbedrijf geen statuut "gecontroleerde huisvesting" heeft.
4.6 Transport
Hou een register bij van de verplaatste dieren, onder de vorm van een verplaatsingsdocument volgens het model in bijlage P7 (1.10.16), dat moet opgemaakt worden bij elk vervoer.
De vervoersgegevens (gegevens van het verplaatsingsdocument) moeten door de vervoerder binnen de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL.
Indien de verplaatste varkens afkomstig zijn uit of vertrekken naar een andere EU-lidstaat (= intracommunautair handelsverkeer), en indien het een buitenlandse vervoerder betreft, is het de varkenshouder ipv de vervoeder die het verplaatsingsdocument moet opmaken en de gegevens registreren in Sanitel.
Bij vervoer van varkens van of naar het buitenland moet een gezondheidscertificaat het transport vergezellen. Dit certificaat wordt door de ontvanger bij het bedrijfsregister bewaard.
7. PLUIMVEE
7.1 Bedrijfsregistratie
Het bedrijf beschikt over één en indien verplicht over meerdere beslagnummer(s).
Bedrijven met >= 200 stuks beslagen op een zelfde inrichting mogen met elkaar geen rechtstreeks contact hebben. De veehouder neemt alle noodzakelijke maatregelen om deze contacten te vermijden. (Uitzondering voor bedrijven met beperkte capaciteit, zie A 1.3).
Bedrijven met >=200 stuk : beslagen op een zelfde inrichting moeten over eenzelfde beslagadres, één sanitaire verantwoordelijke, één bedrijfsdierenarts (en indien van toepassing één bedrijfsbegeleidende dierenarts) beschikken.
Wanneer op eenzelfde pluimveebedrijf met beperkte capaciteit (maximaal 4.999 stuks gebruikspluimvee) tegelijkertijd meerdere soorten pluimvee worden gehouden vormen zij aparte tomen en beslagen. De veehouder mag deze tomen in dezelfde productie-eenheid en in één en dezelfde stal houden, maar moet wel per soort pluimvee dat hij houdt over een apart beslagnummer beschikken.
Bij opzet van een toom pluimvee mogen maximaal vijf procent meer dieren geleverd worden dan de in SANITEL geregistreerde capaciteit.
Dit maximum bedraagt drie procent wanneer het braadkippen betreft.
Indien de opzet gebeurt onder de vorm van uitkipeieren, mag een extra aantal uitkipeieren geleverd worden, rekening houdend met het voorspelde uitkippercentage,
zodat het finaal aantal eendagskuikens na uitkippen de maximale percentages (5% bij pluimvee en 3% bij braadkippen) niet overschrijdt.
Vanaf 100 stuks fokpluimvee (= pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren) moeten de bedrijven beschikken over een zoötechnische erkenning, afgeleverd door de gewesten.
Aan de zoötechnische erkenning is een nummer gekoppeld, bestaande uit “BE” gevolgd door 4 cijfers.
Voor Vlaanderen kan die aanvraag via internet online aangevraagd worden via https://lv.vlaanderen.be/dier/pluimvee-konijnen/fokkerij-pluimvee#Aanvraag, of via het formulier in bijlagen A1-I en A1-II (7.8.1).
Voor Wallonië is dit terug te vinden op de site van SPW (Service Public de Wallonië, website: https://agriculture.wallonie.be/home/productions-agricoles/productions-
animales/races-et-selection/etablissements-avicoles-specialises.html).
Bedrijven met <200 pluimvee en duiven, die bestemd zijn of waarvan de producten bestemd zijn om in de voedselketen gebracht te worden, dienen over een registratie te beschikken (zie ook bij A5).);
Uitzondering hierop zijn <50 legkippen. Hiervoor is GEEN registratie bij het FAVV nodig, ongeacht of de eieren in de voedselketen gebracht worden of niet.
Bedrijven met minimaal 200 stuks pluimvee die bestemd zijn of waarvan de producten bestemd zijn om in de voedselketen gebracht te worden, dienen ook over de juiste toelating te beschikken.
Bedrijven die eieren produceren en uitsluitend hun eigen eieren verhandelen of aan de eindverbruiker verkopen, moeten over een toelating beschikken.
Een recente bedrijfsplattegrond met de noodzakelijke gegevens is aanwezig. Deze bedrijfsplattegrond moet minimaal volgende locaties aanduiden:
- stallen en hokken, geïdentificeerd met een cijfer of letter en met de bruikbare oppervlakte
- opslagplaatsen van voeder, mest en krengen
- aanbiedingsplaats van destructiemateriaal
- laad- en losplaatsen
- bedrijfstoegangen
- bedrijfsgrenzen
- loop- en rijroutes
- hygiënesluis
- meldpunt voor bezoekers
Bijkomend voor legbedrijven en vermeerdering :
- eierverzamelplaats
- eiersorteerplaats (indien aanwezig)
- eierbewaarlokaal (indien aanwezig)
Bedrijven die consumptie-eieren van kippen produceren (ACT 441, ACT 060 of ACT 153), of broedeieren (ACT 063, ACT 064, ACT 065, ACT 066), moeten over een unieke producentencode (ook stempelcode genoemd), beschikken (cfr KB 3/5/2003 betreffende de registratie en de identificatie van de inrichtingen waar legkippen gehouden worden). Deze code moet aangevraagd worden bij de LCE via het formulier in bijlage A7 (7.8.7). Deze producentencode moet oa gebruikt worden voor het stempelen van de eieren. (PCCB/S2/1583899). Uitzondering hierop is mogelijk voor diegenen die bij het FAVV een vrijstelling voor het stempelen van de eieren bekomen hebben.
Bedrijven >50 en <200 stuks : Bedrijven beslagen op dezelfde inrichting beschikken over eenzelfde beslagadres, één pluimveehouder (sanitair verantwoordelijke), één bedrijfsdierenarts (en zo nodig één bedrijfsbegeleidende dierenarts).
Voor bedrijven met <200 pluimvee is een bedrijfsdierenarts niet verplicht, een erkende dierenarts volstaat.
Bedrijven die een toelating hebben als pakstation, moeten een register bijhouden.
Dagelijks worden volgende gegevens vermeld :
- De hoeveelheden eieren en de legdatum of legperiode,
- Na het sorteren van de eieren, de hoeveelheden per kwaliteits- en gewichtsklasse.
- Het aantal en/of het gewicht van de geleverde eieren, per kwaliteitsklasse en gewicht, per verpakkingsdatum voor eieren van klasse B of minimale houdbaarheidsdatum voor eieren van klasse A, en per koper, met vermelding van de naam en het adres van de koper.
In plaats van verkoop- en leveringsregisters kunnen pakstations ook facturen en leveringsbonnen bijhouden.
Alle eieren, met uitzondering van de eieren van een bedrijf dat een vrijstelling van het
FAVV heeft gekregen, worden in het pluimveebedrijf waar ze zijn geproduceerd,
individueel gestempeld met hun producentencode.
De Producentencode voor het stempelen van de eieren is opgebouwd volgens het model
“X BE 1234 5” voor consumptie-eieren en “BE 1234 5” voor broedeieren:
X = het houderijsysteem (0 = bio / 1 = vrije uitloop / 2 = scharrel / 3 = verrijkte kooi ).
BE = België.
1234 = numerieke code (of beslagcode).
5 = hoknummer (optioneel) of (verplicht) beslagnummer indien meerdere beslagen
De letters en cijfers moeten goed zichtbaar, duidelijk leesbaar, ten minste 2 mm hoog en 1 mm breed zijn.
De gebruikte inkt moet geschikt zijn voor levensmiddelen (van foodgrade kwaliteit zijn).
Bedrijven die een toelating hebben als pakstation beschikken over de nodige ruimten en technische installaties om de eieren correct kunnen behandelen.
- een adequate schouwinrichting, automatisch of gedurende de hele bedrijfstijd bezet, waarmee de kwaliteit van elk ei afzonderlijk kan worden onderzocht, of een andere geschikte uitrusting,
- een apparaat voor het meten van de hoogte van de luchtkamer,
- uitrusting voor het sorteren van eieren naar gewicht,
- een of meer geijkte weegtoestellen voor het wegen van eieren,
- uitrusting voor het merken van eieren.
In voorkomend geval worden de eieren binnen tien dagen na het leggen gesorteerd, gemerkt en verpakt of,
indien zij als "extra" of "extra vers" in de handel worden gebracht, binnen negen dagen na het leggen.
7.2 Identificatie en registratie van de dieren
Er wordt een register bijgehouden dat alle noodzakelijke gegevens bevat.
De voor de volgende schakel noodzakelijke gegevens worden correct doorgegeven
De voedselketeninformatie (VKI) moet 24u op voorhand aan het slachthuis bezorgd worden
Voor bedrijven met <200 stuks pluimvee wordt een register bijgehouden dat minimaal volgende gegevens bevat: aantal geboorten, sterfte, aanvoer en afvoer.
7.3 Diervoeder en drinkwater
De dieren worden voorzien van schoon en vers drinkwater.
Open drinkplaatsen, bijvoorbeeld drinkgoten en ronddrinkers, worden regelmatig gereinigd opdat de dieren steeds over proper drinkwater kunnen beschikken.
Op bedrijven met fokpluimvee, en bedrijven met gebruikspluimvee van de soorten
kippen en kalkoenen, moeten volgende drinkwateranalyses uitgevoerd worden en
functie van de oorsprong van het gebruikte water (putwater of leidingwater) en het
distributiesysteem:
- Putwater - Open systeem (drinkgoten) ==>
Per put: 1 chemisch onderzoek/jaar
Per hok: een bacteriologisch onderzoek
- Leidingwater - Open systeem (drinkgoten) ==>
Per hok: 1 bacteriologisch onderzoek 1 analyse per bron/jaar.
- Putwater - Gesloten systeem (nipels, cups of torens) ==>
Per put: 1 chemisch onderzoek/jaar + 1 bacteriologisch onderzoek/jaar
- Leidingwater - Gesloten systeem
(nippels, cups of torens)==>
Geen onderzoek maar tijdens leegstand drinkwatersysteem R&O of
Per hok: 1 bacteriologisch onderzoek /jaar.
Zie bijlage A2 (7.8.2) voor de “werkvoorschriften voor het onderzoek van water gebruikt als drinkwater en voor reinigingswerken”
Voor pluimvee voor productie van Foie Gras: dwangvoedering wordt toegepast met voldoende voorbereiding, geleidelijke toename van de voederhoeveelheid en beperkt in de tijd.
7.4 Diergezondheid
7.4.1 Salmonella
7.4.1.0 Allgemeen
De nodige Salmonella-onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten zijn voorhanden.
7.4.1.1 Maatregelen indien Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen is vastgesteld
Maatregelen in geval van vaststelling van Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen : Vóór de opzet van een nieuwe toom pluimvee wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet. De nodige sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd
Maatregelen in geval van vaststelling van Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen : Vóór de opzet van een nieuwe toom wordt een hygiënogram uitgevoerd door een erkend laboratorium volgens de instructies van het Agentschap.
Maatregelen in geval van vaststelling van Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen : vóór de opzet van een nieuwe toom wordt een swabonderzoek naar Salmonella uitgevoerd, door de bedrijfsdierenarts of door een erkend laboratorium.
Maatregelen in geval van vaststelling van Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen : indien een toom voor een tweede opeenvolgende keer positief is voor hetzelfde Salmonella serotype, worden dezelfde maatregelen opgelegd als hierboven beschreven en worden eveneens bijkomende maatregelen opgelegd: de stal wordt grondig gereinigd. De ontsmetting van de stal wordt uitgevoerd door een extern bedrijf. De nodige sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd.
Maatregelen in geval van vaststelling van Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen : indien een toom voor een tweede opeenvolgende keer positief is voor hetzelfde Salmonella serotype, worden dezelfde maatregelen opgelegd als hierboven beschreven en worden eveneens bijkomende maatregelen opgelegd:
indien gebruik gemaakt wordt van een extern bedrijf voor het laden, gebeurt het laden als laatste activiteit van de dag.
Maatregelen in geval van vaststelling van zoönotische Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen en bij bedrijven met een capaciteit van ≥ 5.000 stuks eenden, ganzen, parelhoenders, kwartels, duiven, ganzen, fazanten, patrijzen en loopvogels : Indien een beslag positief is voor Salmonella, moet dit vermeld worden aan de volgende schakel in de voedselketen.
Indien de volgende schakel een slachthuis is, wordt dit op het VKI document vermeld en is deze toom bestemd om logistiek geslacht te worden op het einde van de productie.
Maatregelen in geval van vaststelling van zoönotische Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen en bij bedrijven met een capaciteit van ≥ 5.000 stuks eenden, ganzen, parelhoenders, kwartels, duiven, ganzen, fazanten, patrijzen en loopvogels: Het is verboden het beslag te behandelen met antimicrobiële producten voor de bestrijding van zoönotische salmonella.
7.4.1.4 Vaccinatievoorwaarden bij fokpluimvee (enkel hennen) en leghennen
De pluimveehouder (sanitair verantwoordelijke) van een beslag fokpluimvee of leghennen in productie moet op elk ogenblik de vaccinatiemelding met bijhorende kopie(ën) van de TVD kunnen voorleggen.
Indien de toom in het buitenland gevaccineerd werd moet een bewijs van vaccinatie, opgesteld door een officiële dierenarts van het land van herkomst kunnen voorgelegd worden.
Fokpluimvee (enkel hennen) en leghennen : De gegevens van alle toegediende en/of afgeleverde vaccins moeten binnen de twee maand na toediening in Sanitel worden geregistreerd per beslag.
7.4.1.6 Herkomst van dieren op reproductiebedrijven
Herkomst van dieren op reproductiebedrijven : alle dieren van één toom worden binnen de 72 uur opgezet (Dit geldt niet voor het bijplaatsen van hanen).
Herkomst van dieren op reproductiebedrijven : aangevoerde legrijpe poeljen voor de productie van broedeieren zijn afkomstig van bedrijven waar tijdens alle uitgevoerde onderzoeken voor Salmonella geen te bestrijden zoönotische Salmonella’s zijn aangetoond.
Bijplaatsing van hanen : bij het koppel van herkomst, mag nooit een van de te bestrijden zoönotische Salmonella’s en M.g. zijn aangetoond
Bijplaatsing van hanen : de laatste monstername voor Salmonella en M.g. onderzoek mag niet langer dan 14 dagen vόόr de bijplaatsing hebben plaatsgevonden
Bijplaatsing van hanen : een officieel gezondheidscertificaat is aanwezig bij import of intracommunautaire handel van hanen
7.4.1.7 Herkomst van dieren op legbedrijven
Herkomst van dieren op legbedrijven : legpoeljen mogen niet overgeplaatst worden vooraleer het resultaat van het onderzoek op Salmonella gekend is.
7.4.1.3 Aanvullend Salmonellaprogramma op bedrijven met braadkippen en/of vleeskalkoenen die enkel en alleen rechtstreeks vlees verkopen aan de eindconsument (C*)
De Salmonellamonitoring in het kader van het “aanvullend Salmonellaprogramma” wordt correct uitgevoerd op bedrijven met braadkippen en/of vleeskalkoenen en bedrijven met legkippen met een capaciteit van minder dan 5.000 stuks, die enkel en alleen rechtstreeks vlees of eiren verkopen aan de eindconsument.
Wanneer bij analyses de aanwezigheid van s.e. of s.t. wordt vastgesteld, moeten de
volgende maatregelen worden toegepast
Alvorens nieuw pluimvee in de betrokken stallen binnen te brengen, moeten de volgende maatregelen
worden getroffen :
- de pluimveestallen zijn volledig leeg;
- de stallen zijn gereinigd en gedesinfecteerd
- de stallen zijn volledig gedroogd;
- na het drogen wordt een swabtest op zoönotische Salmonella uitgevoerd door de dierenarts van het bedrijf of een erkende instantie.
indien de uitslag positief is voor Salmonella (ongeacht het serotype), moeten reiniging, ontsmetting en swabben in de pluimveestal worden herhaald totdat de testresultaten niet langer de aanwezigheid van Salmonella aantonen ;
Als er geen leidingwater wordt gebruikt voor het reinigen, wordt er een bacteriologische analyse van het reinigingswater uitgevoerd, waarvoor het monster wordt genomen door de bedrijfsdierenarts of de erkende instantie. In geval van niet-conforme resultaten is het gebruik van het water verboden totdat nieuwe analyses aantonen dat het water conform is.
7.4.2 Pseudovogelpest of Newcastledisease (NCD)
De pluimveehouder van meer dan 100 dieren laat al het pluimvee voor de productie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet, vaccineren door de bedrijfsdierenarts* tegen Pseudovogelpest /
Newcastle Disease (NCD). *Er mag in geen geval vaccin tegen NCD op het bedrijf aanwezig zijn, zelfs niet met TVD. Bij een eventuele uitbraak dient binnen de 80 dagen na de start van de leg een bloedonderzoek uitgevoerd te worden
7.4.3 Mycoplasma gallisepticum (M.g.)
Reproductiepluimvee en gebruikspluimvee type leg met toelating 10.1. : de analyseresultaten (serologie) voor M.g. zijn aanwezig
Bij vleeskalkoenen zijn de analyseresultaten (serologie) voor M.g. aanwezig
7.4.4 Aviaire Influenza (AI)
Bij legpluimvee en fokpluimvee zijn de analyseresultaten (serologie) voor A.I. aanwezig
Aviaire Influenza (AI) : Indien er sprake is van:
- een daling van de normale voeder- en wateropname van meer dan 20%;
- een sterfte van meer dan 3% per week;
- een daling van de leg met meer dan 5% die langer dan twee dagen duurt;
- klinische tekenen of letsels bij post-mortem onderzoek die wijzen op Aviaire Influenza.
Is het verboden om bij het pluimvee een therapeutische behandeling te starten zonder dat vooraf monsters voor een laboratoriumonderzoek aan een labo wedren overgemaakt.
7.5 Uitrusting en hygiëne
7.5.0 Allgemeen
Er worden alleen bezoekers toelaten die voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk zijn.
De toegang tot een pluimveestal is verboden voor alle personen die niet tot het bedrijf behoren.
Elke verantwoordelijke moet in chronologische volgorde een bezoekersregister bijhouden met vermelding van datum en uur, naam en adres bezoeker, de reden van bezoek alsook het al of niet betreden van de stallen of de broeierij. De hokkaart kan ook dienst doen als bezoekersregister.
7.5.1 Hygiënesluis
Bedrijven met >=200 stuk : het pluimveebedrijf dient te beschikken over minstens één ingerichte hygiënesluis die degelijk gescheiden is van de compartimenten van de dieren.
Voor een pluimveebedrijf met fokpluimvee met meerdere beslagen is een hygiënesluis verplicht per beslag.
Er kan evenwel volstaan worden met 1 hygiënesluis, maar deze is dan wel verlicht te gebruiken telkens men naar een ander beslag gaat.
Bedrijven met >=200 stuk : per toom is er een hokgedeelte bestaande uit een voorruimte (plaats waar men minstens van schoeisel wisselt ) en de leefruimte van de dieren. Indien productieronden zijn samengesteld is een voorruimte per productieronde voldoende.
Bedrijven met >=200 stuk : de hygiënesluis omvat een degelijk ingerichte handwasgelegenheid (lopend water, afvoer, lavabo, zeep, handdoek - liefst papier) en een kledingsruimte voorzien van propere bedrijfseigen kleding bestemd voor verzorgers en bezoekers
Bedrijven met >=200 stuk : er wordt een visueel onderscheid gemaakt tussen het vuil en proper gedeelte van de voorruimte. Op de scheiding is hokeigen schoeisel beschikbaar voor verzorgers en bezoekers.
Indien op een bedrijf met geringe capaciteit productieronden zijn samengesteld is hokeigen schoeisel per productieronde voldoende.
Alle bedrijven : op bedrijven met geringe capaciteit mag het hokeigen schoeisel vervangen worden door een desinfecterend voetbad per toom dat dagelijks gereinigd en ververst wordt
Bedrijven met >=200 stuk : bij bedrijven met fokpluimvee is de hygiënesluis voorzien van een douche bij nieuwbouw vanaf 01/01/2012. Bij aanwezigheid van een douche moet deze gebruikt worden vóór het betreden van de stallen.
7.5.2 De voorruimte
7.5.2.1 Voor alle types bedrijven
Bedrijven met >= 200 stuks. De voorruimte is volledig afgescheiden (fysieke barriere) van de leefruimte van de dieren.
Er is een visueel onderscheid tussen het vuile en propere gedeelte van de voorruimte.
Op de scheiding is hokeigen schoeisel beschikbaar voor verzorgers en bezoekers.
7.5.2.2 Voor bedrijven met leggend pluimvee
Voorruimte - Bedrijven met leggend pluimvee : een eiersorteerplaats waar de eieren worden gesorteerd, ingepakt en gestempeld
Voorruimte - Bedrijven met leggend pluimvee : het stempelen gebeurt met toegelaten kleurstoffen
Voorruimte - Bedrijven met leggend pluimvee : een eierbewaarlokaal voor de opslag van de eieren moet: stofvrij zijn - geïsoleerd en/of voorzien van klimaatregelingapparatuur zodat condensvorming op de eieren wordt vermeden.
7.5.2.3 Voor vermeerderingsbedrijven
Voorruimte - Vermeerderingsbedrijven : beschikt over een opslagcapaciteit van eieren van 7 productiedagen.
Voorruimte - Vermeerderingsbedrijven (>=200) : nadat de eieren zijn opgehaald, wordt minstens de vloer van het eierbewaarlokaal gereinigd en ontsmet
Voorruimte - Vermeerderingsbedrijven (>=200) : indien er geen afzonderlijke dienstingang is voor de ophaling en de eieren dus via de voorruimte afgehaald worden, moeten alle looproutes gereinigd en ontsmet worden nadat de eieren zijn opgehaald
7.5.3 Bedrijfsgebouwen
Bedrijven met >= 200 stucks. Er worden geen huisdieren of andere landbouwhuisdieren dan pluimvee in de stallen toegelaten.
Bedrijven met >= 200 stucks. Het houden van pluimveebeslagen op hetzelfde bedrijfsperceel is enkel toegestaan mits dit gebeurt in volledig aparte gebouwen/stallen (volledige scheiding, materieel en functioneel).
Bedrijven met >=200 stuk : de bedrijfsgebouwen zijn vogeldicht
Bedrijven met >=200 stuk : de bedrijfsgebouwen zijn vogeldicht.
Uitzondering: pluimveebedrijven speciaal geregistreerd volgens bijzondere houderijsystemen, waar er luiken zijn naar de uitloop in open lucht.
Bedrijven met >=200 stuk : de looproutes van en naar de pluimvee compartimenten zijn verhard. Ze moeten niet noodzakelijk afwasbaar zijn.
7.5.4 De krengenopslagplaats
Bedrijven met >= 200 stucks. Bevindt zich op een vaste plaats op het bedrijf
Bedrijven met >= 200 stucks. De krengenopslagplaats is op bedrijven met fokpluimvee voorzien van een koelinrichting.
7.5.5 Bodem- en neststrooisel
Bedrijven met >= 200 stucks. Opgeslagen bodem- en neststrooisel en verpakkingsmateriaal moet zodanig opgeslagen zijn, dat deze schoon, droog en schimmelvrij blijven
Bedrijven met >=200 stuk : kunststoffen nestbekleding dient visueel schoon te zijn
7.5.6 Reiniging en ontsmetting
7.5.6.0 Allgemeen
Bedrijven met >=200 stuk : reiniging en ontsmetting gebeurt na elke productieronde. Uitzonderingen gelden bij gebruikspluimveebedrijven met geringe capaciteit: type vlees: R&O van elk hok gebeurt bij elke leegstand, en in ieder geval minstens 2 maal per jaar - productie van consumptie-eieren: R&O van elk hok bij elke leegstand, en in ieder geval minstens eenmaal per twee jaar.
Bedrijven met >= 200 stucks. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van erkende ontsmettingsmiddelen (zie het algemene deel voor de erkende producten).
7.5.6.1 Hygiënogram
Bedrijven met >= 200 stucks. Indien het resultaat onbevredigend is, worden de geldende bijkomende maatregelen uitgevoerd (cf. bijlage A6, 7.8.6)
7.5.7 Specifiek vermeerdering
Alle broedeieren worden afzonderlijk gestempeld op het fokbedrijf met het zoötechnisch erkenningnummer van dit bedrijf
Vermeerderingsbedrijven : de letters en cijfers worden aangebracht met onuitwisbare zwarte inkt en zijn ten minste twee millimeter hoog en een millimeter breed
Broedeieren worden uitsluitend per bedrijf aangeboden. Per container wordt de dag vermeld, waarop begonnen is met het vullen van de container en is aangegeven van welke hok(ken) de broedeieren afkomstig zijn.
Vermeerderingbedrijven.
Broedeieren worden verzameld in
Niet herbruikbare kartontrays (nog nooit gebruikt en visueel schoon), of
plastic trays (ontsmet en visueel schoon), of
voorbroedladen (gereinigd, ontsmet en visueel schoon).
Bevuilde, buiten de legnesten gelegde broedeieren of gewassen broedeieren: een schriftelijke toestemming van de afnemer is vereist om deze te mogen leveren - deze broedeieren moeten apart en herkenbaar aangeboden worden - Indien op dezelfde container met de andere broedeieren : moeten dan op een aparte etage staan of op de onderste broedladen - moeten gemerkt zijn.
7.5.8 Specifiek legpluimvee
Het verzamelen van de consumptie-eieren gebeurt op een hygiënisch verantwoorde manier
Op alle transportverpakkingen van eieren, in de productie-inrichting door de producent, moeten volgende gegevens worden aangebracht: naam en adres van de producent - producentencode - aantal eieren en/of gewicht - legdatum of legperiode - datum van verzending.
Deze gegevens dienen ook voor te komen in de begeleidende documenten.
7.6 Transport
Bij export, import of intracommunautaire handel van kippen of broedeieren is de lading vergezeld van een gezondheidscertificaat.
Hou een register bij van de verplaatste dieren, onder de vorm van een verplaatsingsdocument (volgens het model in bijlage A14, 1.10.18.), dat moet opgemaakt worden bij elk vervoer.
De vervoersgegevens (gegevens van het verplaatsingsdocument) moeten door de vervoerder of desgevallend de opdrachtgever binnen de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL. Indien de verplaatste dieren afkomstig zijn uit of vertrekken naar een andere EU-lidstaat (= intracommunautair handelsverkeer), en indien het een buitenlands vervoerder betreft, is het de pluimveehouder ipv de vervoerder die het verplaatsingsdocument moet opmaken en de gegevens registreren in Sanitel
7.7 Rechtstreekse verkoop aan de consument van eieren
7.7.2 Goede praktijken bij rechtstreekse verkoop van eieren op de hoeve
Het verzamelen van de eieren gebeurt minstens eenmaal per dag
De eieren moeten tot op het moment van de verkoop aan de consument schoon, droog en vrij van vreemde geuren worden gehouden, en op afdoende wijze worden beschermd tegen schokken en rechtstreeks zonlicht
De eieren moeten worden opgeslagen en vervoerd bij een bij voorkeur constante temperatuur die de meeste garanties biedt voor het behoud van de hygiënische kwaliteit. (+ cf. 1.9. van de algemene voorwaarden : Vervoer van levensmiddelen onder gecontroleerde temperatuur en/of atmosfeer)
De eieren moeten per legdatum bewaard worden zodat bij de verkoop van de eieren volgens het “First in - First out-principe kan gewerkt worden. Het is voor de leghennenhouder op elk moment duidelijk wat de legdatum is van een partij eieren (vb. aanduiden met een marker met foodgrade inkt, of een potlood).
De eieren mogen uiterlijk tot 21 dagen na de legdatum aan de consument verkocht worden
De leghennenhouder informeert de consument over de aanbevolen uiterste verbruiksdatum (maximaal 28 dagen na legdatum). Deze datum kan aangebracht worden op de verpakking, of kenbaar gemaakt worden in het uitstalraam, of meegedeeld worden aan de consument op het moment van de verkoop.
5. SCHAPEN EN GEITEN
5.1 Bedrijfsregistratie
Het bedrijf beschikt over een beslagnummer voor schapen en/of geiten.
5.2 Identificatie en registratie van de dieren
De veehouder houdt een register bij per diersoort (schapen en/of geiten ) van de dieren op zijn bedrijf.
De veehouder zorgt ervoor dat alle op het bedrijf aanwezige schapen en geiten correct geïdentificeerd zijn met 2 (elektronische) oormerken.
Ook voor hobby-dieren.
5.3 Dierengezondheid
Voor alle schapen en geiten die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de voedselketeninformatie (VKI) overgemaakt worden aan het slachthuis.
De VKI-gegevens hebben o.a. betrekking op de gezondheidsstatus van de dieren en de toegediende geneesmiddelen.
Een abortus kan veroorzaakt worden door een meldingsplichtige ziekte. Een specifiek protocol voor de melding van abortus moet worden toegepast.
5.4 Transport
Hou een register bij van de verplaatste dieren, onder de vorm van de verplaatsingsdocumenten volgens het model in bijlage O3 (1.10.17) of bijlage C3 (1.10.21) die moeten opgemaakt worden bij elk vervoer.
De vervoersgegevens (gegevens van de verplaatsingsdocumenten) moeten binnen de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL.
Bij vervoer van kleine herkauwers of hertachtigen van of naar het buitenland moet een gezondheidscertificaat het transport vergezellen. Dit certificaat wordt door de ontvanger bij het bedrijfsregister bewaard.
5.5 Bijkomende bepalingen voor melkveebedrijven
5.5.1.1 Tanklokaal en/of melkhuisje
Tanklokaal en/of melkhuisje dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur
De verlichting moet dag en nacht voldoende zijn en de neonlampen moeten beschermd zijn
Tanklokaal en/of melkhuisje zijn efficiënt geventileerd
Tanklokaal en/of melkhuisje hebben ramen die voorzien zijn van vliegengaas indien ze te openen zijn
De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden
Er is een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit voor het reinigen van het materiaal
Er is een lavabo met stromend water, zeep en handdoek of wegwerppapier
5.5.1.2 Tanklokaal
Tanklokaal: wanden, vloeren, plafond in bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is
Het tanklokaal is volledig afgesloten van het melklokaal en is niet toegankelijk voor dieren
Het tanklokaal bevat geen ramen die opengaan naar een ander lokaal
Indien de buitendeur dienst doet voor de verluchting, is deze voorzien van een hor of vliegenraam
Tanklokaal : de koelgroep wordt beschermd tegen dieren en insecten
5.5.1.3 Koelen van de melk
Melk moet gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken
De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is maximaal 6°C
5.5.1.4 Melkkoeltank
De koeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaal- of verwerkingsritme
De koeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen
De koeltank wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
5.5.1.5 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt
Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) is zo gebouwd of er op voorzien dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen
Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren
Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt
Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen werken
Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem
5.5.1.6 Melkwinningsapparatuur en toebehoren
De melkwinningsapparatuur en het toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper
Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog
De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard maar wel in het tanklokaal of melkhuisje (indien aanwezig)
De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
Er wordt systematisch nagespoeld met water van drinkwaterkwaliteit (zie O31 voor de normen) bij melkwinningsapparatuur en toebehoren.
De goede werking van de melkinstallatie is belangrijk, bij afwijkingen worden de oorzaken opgespoord en de nodige corrigerende maatregelen uitgevoerd
5.5.1.7 Normen voor water gebruikt voor de reiniging van de melkapparatuur
Er is een efficiente waterinstallatie die aan de nomen beantwoordt (cf. O31) voor het reinigen van de melkwinningsapparatuur.
Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen leidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke drie jaar een analyse door een geaccrediteerd labo (lijst te vinden op www.belac.be).
Uit de resultaten moet blijken dat:
- nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l,
- nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l,
- kiemgetal lager dan 100/ml,
- totaal aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml,
- aantal E. coli’s lager dan 1/100 ml.
5.5.2 Vereisten voor melk
De melk die aan de zuivelfabriek wordt geleverd mag geen colostrum bevatten.
De melk moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn
De melk mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren waarbij de wachttermijn voor de melk nog niet verstreken is
De eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd
Alle melk geleverd aan levensmiddelenbedrijven is onderworpen aan de reglementering betreffende de officiële bepaling van kwaliteit van rauwe melk.
Minstens tweemaal per maand wordt een representatief monster genomen dat door
een geaccrediteerd labo moet onderzocht worden op kiemgetal en remstoffen.
Als u alle melk zelf verwerkt of rechtstreeks verkoopt aan de consument en bijgevolg geen melk levert naar een melkverwerkend bedrijf, moet u zelf instaan voor de uitvoering van de analyses : laat het kiemgetal minstens 2 keer per maand controleren, laat de remstoffen minstens 2 keer per maand controleren.
Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken
De voorschriften met betrekking tot de Q-koorts worden nageleefd : er gebeurt tweemaandelijkse monitoring van de tankmelk, de melk van positieve bedrijven wordt gepasteuriseerd, (bedrijven waar de Coxiella burnetii bacterie werd vastgesteld). Als er gevaccineerd wordt, moet er niet gepasteuriseerd worden. Er gebeurt een verplicht abortus onderzoek.
5.5.3 Melkers en bedieners van de melkinstallatie
Melkers en bedieners van de melkinstallatie dragen propere en aangepaste melkkleding
De melkers en bedieners van de melkinstallatie wassen zorgvuldig de handen vooraleer te starten met melken en herhalen dit indien nodig
De melkers en bedieners van de melkinstallatie zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn
5.6.2 Transport van de rauwe melk: wanneer de veehouder dit transport zelf uitvoert - 5.6.3.Eventuele recipiënten - 5.6.4. Informatie voor de consumenten en etikettering - 5.6.6. Persoonlijke hygiëne - 5.6.7. Melkautomaat goede praktijken
Gebruik propere en gesloten recipiënten die geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen (vb. kruiken met deksel) voor het transport van de rauwe melk van de melkkoeltank naar de melkautomaat of naar een operator. Zo voorkomt u contaminatie van de rauwe melk.
De melk moet rechtstreeks uit de koeltank naar de automaat of naar een operator getransporteerd worden, zodat de temperatuur zo laag mogelijk blijft (max 6 °C).
Indien de automaat zelf recipiënten voorziet (vb. plastic flessen, plastic bekertjes), of indien u verpakte melk rechtstreeks aan de consument levert, moeten de recipiënten geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen en moeten voorzien zijn van het glas/vork-symbool.
Bewaar de recipiënten op een propere en goed onderhouden plaats
De tapkraan of het materiaal dat gebruikt wordt om een recipiënt te vullen, is steeds proper
Afficheer goed leesbaar op de automaat het volgende:
“Rauwe melk/ Colostrum.
“Koken voor gebruik”.
“Bewaren tussen 0 en 6 graden”.
“Verbruiken tot (datum)”.
Leg een goede persoonlijke hygiëne aan de dag wanneer u rauwe melk hanteert om contaminatie ervan te voorkomen: draag propere verzorgde kleding, was vooraf zorgvuldig uw handen, eet niet of rook niet.
Hervul de automaat dagelijks.
Reinig en ontsmet de automaat tussen het ledigen en het opnieuw vullen van de automaat.
Registreer de noodzakelijke gegevens en bewaar deze minstens 6 maanden alsook de analyseresultaten : de niet-conforme temperatuursindicaties + correctieve acties - classeer alle analyseverslagen chronologisch.
De melkautomaat is correct opgesteld en de voorzieningen zijn beschikbaar voor het reinigen en ontsmetten van de automaat.
De tapkraan wordt niet blootgesteld aan de omgeving.
Er is een automatische verkoopblokkering bij overschrijding van de temperatuur in het voorraadvat.
De koeling heeft voldoende capaciteit.
De automaat moet voorzien zijn van een thermometer.
De temperatuur moet continu automatisch aangeduid worden, zichtbaar voor de consument.
De temperatuur van de melk in het voorraadvat, tapkraan en de leiding tussen beide bedraagt maximaal 6°C.
De melk die zich in de leiding bevindt tussen het reservoir en de klep moet eveneens aan deze temperatuursvoorwaarde voldoen.
Ontsmet de voorwerpen die in contact komen met de melk regelmatig, en afgestemd op het gebruik
Gebruik water dat aan de reinigingsnormen voldoet (vb. leidingwater). Zie punt O31 voor de normen.
9. PAARDACHTIGEN
9.1 Bedrijfsregistratie - 9.2 Identificatie en registratie van de paardachtigen
Elk paard heeft een geldig paspoort en een transponder, en is opgenomen in de centrale gegevensbank.
Elke plaats waar paardachtigen worden gehouden is aangegeven in de centrale gegevensbank (Horse-ID) en er wordt een register van de dieren bijgehouden dat aan de voorschriften voldoet
Veulens bestemd om geslacht te worden binnen de 12 maand na hun geboorte, en die rechtstreeks vervoerd worden van hun bedrijf van geboorte naar een Belgisch slachthuis moeten beschikken over een transponder en een document betreffende de voedselketeninformatie (VKI, cfr E9 en E10)
Veulens worden binnen de 6 maanden na de geboorte geregistreerd. Veulens moeten vóór de leeftijd van 12 maanden worden geïdentificeerd en over een paspoort beschikken.
De houder meldt de aanpassingen van de gegevens aan de centrale gegevensbank via het elektronisch systeem binnen de 7 dagen.
De houder moet ervoor zorgen dat enkel paarden die niet uitgesloten zijn uit de voedselketen gebruikt worden voor de productie van vlees of melk.
9.3 Dierengezondheid
Een paard dat in België word binnengebracht vanuit een andere lidstaat zonder gezondheidscertificaat moet een gezondheidscontrole (klinisch onderzoek en bloedonderzoek) door een erkende dierenarts bij zijn aankomst in België hebben ondergaan.
Bij paardachtigen die afgevoerd worden naar het slachthuis moet minstens gelijktijdig met het dier de voedselketeninformatie (VKI) bezorgd worden aan het slachthuis
Deze informatie kan zowel elektronisch als op papier aangeleverd worden, waarbij gebruik kan gemaakt worden van het standaardformulier
9.5 Transport
Identificatiedocument – paspoort of identificatieattest aanwezig
Vervoersdocumenten die in het voertuig moeten aanwezig zijn vermelden volgende gegevens: de herkomst en de eigenaar; de plaats van vertrek; datum en uur van vertrek; de plaats van bestemming; de verwachte duur van het voorgenomen transport.
9.6 Bijkomende bepalingen voor paardenmelk
9.6.2.1 De melkers en de bedieners van de melkinstallatie
De melkers en de bedieners van de melkinstallatie dragen propere en aangepaste melkkleding
De melkers en de bedieners van de melkinstallatie wassen zorgvuldig de handen vooraleer met het melken wordt gestart en herhalen dit, indien nodig, tijdens het melken
De melkers en de bedieners van de melkinstallatie zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn
9.6.2.2 Het melken
Bij het melken in de stal wordt de voormelk van elk dier in een passend recipiënt visueel beoordeeld en verwijderd
De geleverde melk bevat geen colostrum
Indien na het melken de spenen gedipt of gesprayd worden, dan gebeurt dit met een door de FOD Volksgezondheid erkend product
9.6.2.3 Het melklokaal
Het melklokaal is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen
Het melklokaal heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren
Het melklokaal beschikt over een voorziening van water van drinkwaterkwaliteit (zie E 48 voor de normen)
Het melklokaal beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken
Het melklokaal beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem
9.6.2.4 De melkwinningsapparatuur en toebehoren
De melkwinningsapparatuur en toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper
Bij het melken in een stal is deze proper en droog
De melkklauwen worden niet in de stal bewaard – wel in het tanklokaal of melkhuisje
Er is een goede waterverdeling systeem van leidingwater of van water dat aan de normen (cf.E48) voor het reinigen van de melkinstallatie voldoet.
De apparatuur wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten die de residuen van melk kunnen verwijderen. De apparatuur wordt systematisch gespoeld met leidingwater of water dat aan de normen voor het reinigen van de melkwiningsapparatuur voldoet.
9.6.2.5 De melk
De melk wordt zo vlug mogelijk na het melken gekoeld d.m.v. een koeltank of een adequate koelruimte
De melk wordt bij maximum 6°C bewaard
9.6.2.6 De melkkoeltank (indien aanwezig)
De melkkoeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme, de verkoop of de verwerking
De melkkoeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen
De melkkoeltank wordt systematisch gereinigd en gespoeld met leidingwater of water dat aan de normen voor het reinigen van de melkwiningsapparatuur voldoet.
9.6.2.7 De plaats waar de melk bewaard wordt
De plaats waar de melk bewaard wordt, dient enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur
De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft deuren met een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal
De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft afgeschermde lampen. Op die manier kunnen er bij breuk van de lamp geen stukjes glas in de melk terechtkomen
De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft ramen voorzien van vliegengaas indien openend naar buiten, zodat insecten en ongedierte buiten gehouden worden
De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft wanden, vloeren en een plafond dat bestaat uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is
De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft een toegang die goed reinigbaar is en bestaat uit een verhard, wasbaar en proper oppervlak
De plaats waar de melk bewaard wordt, is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren
9.6.2.8 Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, bevat een spoelbak, met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, bevat een lavabo met stromend water, zeep en handdoek – of wegwerppapier
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, wordt na elke melkbeurt schoongemaakt en proper gehouden
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt heeft een vloer en muren die gemakkelijk om te reinigen.
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt is uitgerust met een goede ventilatiesysteem.
Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt is uitgerust met een goede verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken.
9.6.2.9 Reiniging en ontsmetting melkinstallatie en/of melkrecipiënten
De melkinstallatie wordt direct na elke melkbeurt gereinigd en de melkkoeltank of melkrecipiënten iedere keer als ze leeg zijn
Er worden enkel geëigende producten gebruikt
Na de reiniging worden de melkinstallatie en de koeltank of de recipiënten systematisch gereinigd en gespoeld met water van drinkwaterkwaliteit
9.6.2.10 Wateranalyse indien geen leidingwater gebruikt wordt
Indien geen leidingwater voor de reiniging : minstens driejaarlijks wordt een wateranalyse door een geaccrediteerd laboratorium uitgevoerd
De parameters en aanbevolen normen zijn: nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l, nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l, kiemgetal lager dan 100/ml, totaal aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml, aantal E.coli lager dan 1/100 ml.
9.6.2.11 Melkkwaliteit
Minimaal 2 keer per maand wordt een representatief monster genomen. Dit kan zowel door de afnemer gebeuren als door de veehouder zelf.
Dit monster moet door een geaccrediteerd laboratorium worden geanalyseerd en moet de eisen voldoen betreffende: kiemgetal (maximaal 1.500.000/ml), remstoffen (afwezig). Niet-conforme resultaten vallen onder de meldingsplicht en moeten dus gemeld worden aan het FAVV.
Een overschrijding van het kiemgetal van de melk wijst op een onvoldoende reiniging van de melkinstallatie of een ontoereikende uiergezondheid; er moeten hiervoor corrigerende maatregelen genomen worden om de resultaten te verbeteren
Paardenmelk mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren – de paardenhouder respecteert de wachtperiode die vermeld is op de bijsluiter, vóór melk mag geleverd worden.
Paardenmelk moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn
Pas aangekochte of zieke dieren worden afzonderlijk en op het einde gemolken zodat er geen contact is met de gezonde dieren.
9.7 Reglementering voor rechtstreekse verkoop aan de consument, aan de dedailhandel, aan een operator, en betreffende het vervoer van rauwe melk
Transport van rauwe melk:
Gebruik propere en gesloten recipiënten die geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen (vb. kruiken met deksel) voor het transport van de rauwe melk van de melkkoeltank naar de melkautomaat of naar een operator.
Zo voorkomt u contaminatie van de rauwe melk.
De melk moet rechtstreeks uit de koeltank naar de automaat of naar een operator getransporteerd worden, zodat de temperatuur zo laag mogelijk blijft (max 6 °C).
Indien u zelf recipiënten voorziet (vb. plastic flessen, plastic bekertjes), vraag dan een “verklaring van overeenstemming” aan de leverancier van de recipiënten. Dat bewijst dat de recipiënten geschikt zijn voor levensmiddelen.
Bewaar de recipiënten op een propere en goed onderhouden plaats.
De tapkraan of het materiaal dat gebruikt wordt om een recipiënt te vullen, is steeds proper.
Informatie voor de consumenten en etikettering :
Afficheer goed leesbaar op de automaat het volgende:
“Rauwe melk/ Colostrum”.
“Koken voor gebruik”.
“Bewaren tussen 0 en 6 graden”.
“Verbruiken tot (datum)”.
Leg een goede persoonlijke hygiëne aan de dag wanneer u rauwe melk hanteert om contaminatie ervan te voorkomen: draag propere verzorgde kleding, was vooraf zorgvuldig uw handen, eet niet of rook niet.
Hervul de automaat dagelijks.
Reinig en ontsmet de automaat tussen het ledigen en het opnieuw vullen van de automaat.
Melkautomaat :
Registreren en bewaren minimum 6 maanden de gegevens over:
de niet-conforme temperatuursindicaties + correctieve acties;
elk probleem, bv. een stroomuitval.
Klasseer alle analyseverslagen chronologisch.
De melkautomaat is correct opgesteld en de voorzieningen zijn beschikbaar voor het reinigen en ontsmetten van de automaat.
Melkautomaat :
De tapkraan wordt niet blootgesteld aan de omgeving.
Er is een automatische verkoopblokkering bij overschrijding van de temperatuur in het voorraadvat.
De koeling heeft voldoende capaciteit.
De automaat moet voorzien zijn van een thermometer.
De temperatuur moet continu automatisch aangeduid worden, zichtbaar voor de consument.
De temperatuur van de melk in het voorraadvat, tapkraan en de leiding tussen beide bedraagt maximaal 6°C. De melk die zich in de leiding bevindt tussen het reservoir en de klep moet eveneens aan deze temperatuursvoorwaarde voldoen.
Ontsmet de voorwerpen die in contact komen met de melk regelmatig, en afgestemd op het gebruik.
Gebruik water dat aan de reinigingsnormen voldoet (vb. leidingwater). Zie punt E48 voor de normen.
8. HERTEN EN KAMEELACHTIGEN
8.1. Bedrijfsregistratie
Het bedrijf beschikt over een beslagnummer voor herten of kameelachtigen.
8.2. Identificatie en registratie van de dieren
De veehouder zorgt ervoor dat alle op het bedrijf aanwezige herten en kameelachtigen correct geïdentificeerd zijn, of dat tenminste een voorraad met de nodige oormerken voor elk van de aanwezige herten aanwezig is, tenzij ze gemerkt woden met een injecteerbare transponder.
De veehouder houdt een register bij per diersoort (herten en/of kameelachtigen) van de dieren op zijn bedrijf. In het register moeten voor elk hert of kameelachtige de volgende gegevens worden opgenomen:
- Aankoop
- Verkoop
- Merking en hermerking
- Sterfte
Deze gegevens moeten binnen de 7 dagen worden geregistreerd Een model van een register op papier is beschikbaar op de website van DGZ(/ARSIA) en in bijlage C1. De
gegegevens kunnen ook op digitale wijze geregistreerd worden. Het digitale register moet ten minste de gegevens bevatten die op het papieren model staan, en op elk moment ter plaatse kunnen worden geraadpleegd, en dus kunnen worden gelezen of afgedrukt.
8.3. Dierengezondheid
Voor alle herten die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de voedselketeninformatie (VKI) overgemaakt worden aan het slachthuis.
De VKI-gegevens hebben o.a. betrekking op de gezondheidsstatus van de dieren en de toegediende geneesmiddelen.
B. RUWVOEDER
2.3 Opslag van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Op het bedrijf worden gewasbeschermingsmiddelen en biociden opgeslagen in een goed onderhouden en nette specifieke, afsluitbare ruimte/fytolokaal of kast/fytokast. In het fytolokaal/de fytokast mogen andere producten worden opgeslagen, op voorwaarde dat deze andere producten:
• niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding of geneeskunde,
• geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (vb. geen brandstoffen, nitraatmeststoffen,…),
• afzonderlijk worden opgeslagen (vb. op verschillende rekken) en zodanig dat elk risico van direct contact met gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt vermeden.
Voorbeelden van deze andere producten zijn ondermeer bleekwater, zaaizaden (uitgezonderd zaden bestemd voor directe consumptie of voor de productie van kiemgroenten), vloeibare meststoffen en oligo-elementen. Materiaal voor het gebruik van deze producten mag eveneens in het fytolokaal/de fytokast worden opgeslagen.
Het fytolokaal/de fytokast is op slot, niet toegankelijk voor kinderen en onbevoegden en uitsluitend toegankelijk voor houders van een fytolicentie (P1, P2 of P3), of andere personen in aanwezigheid van de houder van een fytolicentie (P1, P2 of P3).
In geval van afwezigheid van de houder van een fytolicentie (P1, P2, P3) bij een levering van producten voor professioneel gebruik kan hij deze ongeopende producten gedurende een maximale tijdsduur van 72 uur laten opslaan in een afsluitbaar lokaal of een afsluitbare kast, verschillend van het fytolokaal of fytokast, dat voldoet aan de voorwaarden zoals beschreven in eisen 2.3.1.D, 2.3.3 en 2.3.6.
Op elke toegangsdeur van het fytolokaal of op de fytokast zijn duidelijk zichtbaar aanwezig:
• De vermelding “verboden toegang voor onbevoegden” en een gelijkwaardig symbool,
• Gegevens van de beheerder (identiteit, het nummer van de fytolicentie en de contactgegevens),
• Eventueel aangevuld met een geschikt gevaarsymbool.
In het fytolokaal is elektrische verlichting aanwezig; bij een fytokast is er verlichting in de nabijheid van de kast. Een degelijke verlichting laat toe de etiketten te lezen.
Voor producten die uitsluitend mogen worden gebruikt door houders van een fytolicentie « Specifiek professioneel gebruik » (Ps) worden eventueel bijkomende opslagvoorwaarden zoals opgelegd in de erkennings-, toelatings- of vergunningsakte van de betrokken producten gerespecteerd.
Het fytolokaal of de fytokast is droog en doelmatig verlucht (vb. een specifieke opening voor verluchting).
In het geval van opslag van vloeibare gewasbeschermingsmiddelen en biociden is het fytolokaal of de fytokast vorstvrij
De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden in hun oorspronkelijke verpakking bewaard, voorzien van hun oorspronkelijk etiket
De Niet Bruikbare Gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en vervallen biociden worden afzonderlijk en gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “NBGM/vervallen”.
NBGM worden afgevoerd via een ophaalcampagne van AgriRecover of door de Gewesten erkende ophalers.
De gewasbeschermingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “privé”.
NBGM zijn gewasbeschermingsmiddelen die niet meer mogen gebruikt worden omdat :
• De toelating werd ingetrokken en de opgebruiktermijn is verstreken (zie www.fytoweb.be),
• Er onzekerheid bestaat over het product (vb: het etiket is onleesbaar of verdwenen),
• De fysisch-chemische toestand aangetast is (vb. door vorst, neerslag, …),
• De vervaldatum overschreden is.
NBGM waarvan het gebruik op 1 januari van het jaar x-2 (met “x” zijnde het jaar van inspectie) nog toegelaten was, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen ».
NBGM tussen x-4 en x-2 jaar, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen » en moeten geregistreerd worden (naam, schatting overblijvende hoeveelheid, datum registratie). Zij geven aanleiding tot een niveau B nonconformiteit.
Het is niet toegestaan NBGM te bewaren die voor 1 januari van het jaar x–4 vervallen waren.
De NBGM afkomstig van een bedrijfsovername worden bewaard onder de categorie “NBGM /vervallen” geregistreerd (naam en ingeschatte hoeveelheid product, datum registratie) en bij de LCE gemeld.
NBGM waarvoor tussen 1 januari van het jaar x-2 en het tijdstip van inspectie een 120-dagen noodtoelating werd verleend, worden afzonderlijk opgeslagen en duidelijk geïdentificeerd met de vermelding “NBGM toelating 120-dagen”.
Zie ook “FAVV Omzendbrief betreffende het bezit van gewasbeschermingsmiddelen waarvan het gebruik verboden is”
(PCCB/S1/JFS/625325).
In of in de nabijheid van het fytolokaal of de fytokast is geschikte weeg- en/of meetapparatuur aanwezig.
De niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn om gebruikt te worden op percelen in een buurland worden afzonderlijk opgeslagen en duidelijk geïdentificeerd in de fytokast of het fytolokaal. Deze producten moeten toegelaten zijn in het land waarin de percelen van de landbouwer gelegen zijn.
2.1 Bewerkings-, opslag- en verkoopsruimtes
De ruimtes zijn proper en in goede staat. Muren, ramen, deuren en plafond zijn intact en gemakkelijk te reinigen.
De ruimtes zijn voldoende verlicht. Voor de verlichting boven geoogste producten worden breukveilige lampen, breukveilig gemaakte lampen (vb. met hoes) of lampen met een breukveilige afschermkap gebruikt.
De aanwezigheid van ongedierte wordt voorkomen en bestreden. Indien een ongediertebestrijdingsproduct gebruikt wordt, is dat een biocide toegelaten voor het voorziene gebruik tijdens de opslag of bewerking. Het gebruik van de biocide mag niet leiden tot verontreiniging van het product.
In de ruimtes is geen gebroken glas. Kapot, gebroken of gebarsten glas (vb. ruiten, lampen, spiegels) wordt opgeruimd volgens de glasbreukprocedure (zie bijlage 2).
Tijdens de oogst en de bewerking waarbij er direct contact is met het product, is roken, eten en drinken verboden, met uitzondering van water uit niet breekbare recipiënten.
De ruimtes zijn voorzien van het volgende pictogram:
• ‘Verboden te roken’
In de ruimtes worden gevaarlijke stoffen en hun afval (vb. olie, brandstof, meststoffen) zo opgeslagen en gehanteerd dat verontreiniging voorkomen wordt.
Er is een afdoende afscheiding (minimaal 4 meter of een fysieke scheiding (vb. muur, gesloten verpakking, tank met dubbele wand)) tussen de plaatsen waar plantaardig materiaal gehanteerd of opgeslagen wordt en ander materiaal zoals meststoffen, olie, brandstof, tractor of dieren/vee.
Uitzondering: de aanwezigheid van een tractor indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van de activiteit.
In de ruimtes verblijven geen huisdieren of gezelschapsdieren.
In de ruimtes worden zichtbare bedorven producten en afval regelmatig verwijderd.
3.1 Algemene eisen van toepassing voor alle machines, inclusief apparatuur en gereedschappen (tractoren, spuittoestel, oogstmachines, transportmiddelen, …)
Machines en gereedschappen die olie of mazout verliezen, mogen niet gebruikt worden indien er een risico op verontreiniging van de plantaardige producten bestaat. Gelekte olie of mazout en producten die daarmee in contact zijn geweest, worden onmiddellijk behandeld volgens de lekkageprocedure (zie bijlage 2).
3.2 Keuring en controle van de machines
Alle spuittoestellen die kunnen gebruikt worden om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, zijn gecontroleerd volgens de wettelijke bepalingen.
De eigenaar van het spuittoestel laat om de drie jaar een verplichte keuring van ieder aan keuring onderworpen spuittoestel uitvoeren.
De spuittoestellen moeten gekeurd worden door:
• Eenheid Machines en Landbouwinfrastructuur van het Waals Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CRA-W) van Gembloux;
• Eenheid Technologie en Voeding, dienst Keuring Spuittoestellen van het Instituut voor Landbouw- en Visserij en voedingsonderzoek (ILVO) van Merelbeke.
Alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die zowel vermeld is op de door de keuringsdienst aangebrachte zelfklever als op het bezoekrapport. Het verlies, de beschadiging of de verdwijning van het zelfklevende vignet moet onmiddellijk aan de keuringsoverheid gemeld worden.
De verkoper en de koper van een spuittoestel stellen samen binnen de dertig dagen de keuringsoverheid in kennis van de verkoop van het spuittoestel. Dit geldt ook voor spuittoestellen die in het buitenland werden aangekocht.
Wanneer een spuittoestel niet meer gebruikt wordt, moet de eigenaar binnen de dertig dagen de keuringsoverheid ervan informeren, door middel van het voorziene formulier.
Niet van toepassing voor rug- en lansspuittoestellen (die over ten hoogste twee op het einde van een lans gemonteerde spuitdophouders beschikken).
De spuittoestellen zijn in goede staat. Op het bedrijf wordt minstens jaarlijks een controle uitgevoerd op de spuittoestellen. De bevindingen worden genoteerd.
3.4 Landbouwtransport
Alle materiaal gebruikt voor het transport van producten, is afdoende proper.
Vóór het transport van producten bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, wordt het materiaal grondig gereinigd en, indien nodig, ontsmet – en dat telkens na transport van organische meststoffen in bulk en andere risicoproducten (vb. aarde bemest met dierlijke meststoffen , tuinaarde, asbest, substraat voor de teelt van paddenstoelen, metaalafval, smeermiddelen, bijproducten van dierlijke oorsprong niet bestemd voor menselijke voeding).
1.2 Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
De gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik beschikken over een fytolicentie P1, P2 of P3. Houders van een fytolicentie P1 gebruiken producten voor professioneel gebruik uitsluitend onder het gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3. Deze -040 maakt daartoe een verklaring in tweevoud op (zie Hoofdstuk 3.5) die wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen. Een exemplaar wordt aan de houder van de fytolicentie P1 overhandigd.
De landbouwer wast na iedere fytobehandeling de handen met zeep.
Tijdens het vullen of reinigen van het spuittoestel en tijdens de fytobehandeling draagt de landbouwer hiervoor bestemde spuitkledij/overall. Deze kledij wordt enkel tijdens het hanteren en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en wordt regelmatig vervangen.
Bij gebruik van een speciale spuitcabine met actieve koolfilter moet tijdens de toepassing geen specifieke spuitkledij/overall gedragen worden.
Voor gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik waarvan de toelatingsakte vermeldt dat het gebruik uitsluitend is toegelaten voor de houders van
de fytolicentie Ps, geldt:
• Het gebruik en de behandeling van deze producten gebeurt enkel door houders van een fytolicentie Ps.
• De bewaring van deze producten gebeurt enkel door houders van een fytolicentie Ps of P3.
• Werknemers die niet beschikken over de fytolicencie Ps of P3 wordt verboden deel te nemen aan de werkzaamheden
• De kans op blootstelling aan de gevaren die aan deze producten eigen zijn worden vermeden of tot een minimum herleid.
4.1 Uitgangsmateriaal
Elke landbouwer die partijen van paspoortplichtig plant- of zaaigoed ontvangt, moet de traceerbaarheid ervan kunnen garanderen op het niveau van de verkoopseenheid (bijlage 4). De ontvangen plantenpaspoorten of de traceerbaarheidsgegevens ervan worden gedurende minstens drie jaar bewaard. Indien plantenpaspoorten of de traceerbaarheidsgegevens bewaard worden voor het registreren van de inkomende producten (dossier IN), worden ze vijf jaar bewaard.
De landbouwer gebruikt gezond plantmateriaal, zaaigoed of gecertificeerd uitgangsmateriaal in overeenstemming met de geldende wetgeving voor de productie en verkoop van zaden en plantgoed voor de betrokken soorten.
De landbouwer controleert of het geleverde uitgangsmateriaal visueel ziektevrij is.
4.3 Bemesting en bodembeheer
Enkel wettelijk toegestane bemestingsproducten worden gebruikt. Wettelijk toegestane bemestingsproducten voldoen aan de Europese verordening EU 2019/1009, het KB van 28.01.2013 (Bijlage I) of verkregen een wederzijdse erkenning of een ontheffing van de FOD (zie Fytoweb).
Alle toegelaten bemestingsproducten die niet afkomstig zijn van het eigen landbouwbedrijf of van het landbouwbedrijf van derden zijn voorzien van een etiket of begeleidend document, dat door de leverancier aan de landbouwer moet worden overgemaakt.
Bemestingsproducten afkomstig van het eigen bedrijf moeten niet voorzien zijn van een etiket of begeleidend document.
Voor de bemestingsproducten afkomstig van afvalstoffen (bvb. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, digestaat van organische oorsprong,…) beschikt de landbouwer over :
Wallonië: (een kopie van) het begeleidend document (volgens OWD-model) voor zuiveringsslib. Voor alle andere producten op basis van afvalstoffen - de grondstofverklaring en het traceringsdocument. (Besluit van Waalse Regering van 14.06.2001).
Vlaanderen: In geval van gecertificeerde compost een VLACO attest. In alle andere gevallen een grondstofverklaring van OVAM conform Vlarema. Indien deze bemestingsproducten worden verhandeld moet men bijkomend een ontheffing bekomen bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Bemestingsproducten. Een kopie van de grondstofverklaring moet het transport vergezellen Indien van toepassing, moeten de analyseresultaten gedurende vijf jaar worden bijgehouden.
Niet van toepassing op producten die hun einde-afvalstatuut hebben bereikt via Verordening (EU) 2019/1009.
Zuiveringsslib. afkomstig van de agro-voedingsindustrie en digestaten die dit type slib bevatten, kunnen gebruikt worden op voorwaarde dat de leverancier een federale toelating heeft voor dit type slib.
Het gebruik van officieel toegelaten zuiveringsslib is niettemin verboden op:
• Weiden en voedergewassen, indien geen wachttijd van zes weken tussen toepassing en
beweiding of oogst wordt gerespecteerd;
• Groenten, aardappelen en fruit met uitzondering van boomgaarden, tenzij het gebruik plaatsvindt na de oogst en vóór de volgende bloei en dus niet tijdens het groeiseizoen;
• Gronden bestemd voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en normaal gezien rauw worden geconsumeerd. Het verbod geldt gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst.
Dit verbod is niet van toepassing voor meststoffen en bodemverbeterende middelen die voorkomen in bijlage 2.2 lijst van materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen' van Vlarema en op producten die hun einde-afvalstatuut hebben bereikt via Verordening (EU) 2019/1009.
Digestaat dat geen zuiveringsslib bevat mag wel tijdens het groeiseizoen worden toegepast.
Voor digestaten die zuiveringsslib bevatten, worden in bepaalde gevallen sommige van bovenstaande gebruiksbeperkingen geschrapt. Deze gebruiksbeperkingen kunnen worden geraadpleegd op het begeleidend document of in de ontheffing. De ontheffing kan worden teruggevonden op fytoweb:
https://fytoweb.be/nl/meststoffen/aanvraagprocedure-totontheffing
In geval van aanwezigheid van dierlijke bijproducten in de meststoffen of bodemverbeterende middelen moet het ‘handelsdocument’, dat aan de voorwaarde van Verordening 142/2011 voldoet, beschikbaar zijn.
In het Vlaamse Gewest volstaat het ‘Mestafzetdocument’ of 'overeenkomst burenregeling' als commercieel document indien dierlijke bijproducten als dierlijke mest gebruikt worden.
Voor meststoffen en bodemverbeterende middelen die dierlijke bijproducten bevatten die geen dierlijke mest zijn, gelden volgende gebruiksbeperkingen:
• Indien verwerkte dierlijke eiwitten (categorie 3) of vleesbeendermeel (categorie 2) aanwezig zijn, is het gebruik op weiden waar vee toegang tot heeft of die bestemd zijn voor groenvoer, verboden.
• Na toediening is begrazing door vee of maaien voor gebruik in diervoeder pas toegestaan na 21 dagen.
Vlaanderen: Het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI-slib) op landbouwgrond is verboden.
Wallonië: Voor zuiveringsslib afkomstig van stedelijke waterzuiveringsinstallaties is een federale toelating vereist. Dit type slib mag enkel gebruikt worden op akkerbouwgewassen en meteen voor ploegen. Er geldt een minimumperiode van 12 maanden tussen het gebruik van slib en de oogst van groenten-, fruit- en aardappelgewassen op het perceel.
Voor digestaten die dit zuiveringsslib bevatten, worden in bepaalde gevallen sommige van bovenstaande gebruiksbeperkingen geschrapt. Deze concrete gebruiksbeperkingen kunnen worden geraadpleegd op het begeleidend document of in de ontheffing. De ontheffing kan worden teruggevonden op fytoweb:
https://fytoweb.be/nl/meststoffen/aanvraagprocedure-totontheffing.
4.4 Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Op het bedrijf worden vóór en tijdens de teelt en bij opslag enkel in België erkende gewasbeschermingsmiddelen en biociden gebruikt. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden toegepast conform de gebruiksvoorwaarden zoals vermeld op het etiket of de toelatingsakte.
De erkende gewasbeschermingsmiddelen kunnen geraadpleegd worden op www.fytoweb.be en de erkende biociden op www.health.belgium.be
Wie een gewasbeschermingsmiddel aanwendt, moet de nodige maatregelen treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van mensen, nuttige dieren en aan naburige teelten.
De landbouwer moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd.
Bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden de benodigde hoeveelheden berekend, om resten te voorkomen.
Bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden de geldende bufferzones gerespecteerd:
• De pesticidevrije bufferzone van 3 meter op de landbouwpercelen (incl. tray- en containervelden) langs waterlopen die zijn opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas (aangeduid met blauwe lijn op de verzamelaanvraag)
• De fytovrije bufferzone van 1 m voor veldspuiten en van 3 m voor boomgaardspuiten tegenover alle oppervlaktewater en verhardingen met waterafvoer.
• De specifieke bufferzones vermeld op het etiket van het product. Voor bepaalde producten kunnen deze bufferzones worden gereduceerd mits het gebruik van bijkomende driftreducerende maatregelen (zie http://www.fytoweb.be/ - Info voor de gebruiker – Maatregelen ter beperking van verontreinigen van oppervlaktewater brochure van de FOD volksgezondheid).
Deze gereduceerde bufferzone kan nooit kleiner zijn dan deze bepaald in bovenstaande punten.
De lege verpakkingen van vgewasbeschermingsmiddelen (incl. zegels) worden op een droge, veilige plaats bewaard tot aan de ophaling van « AgriRecover ». Zie www.agrirecover.eu.
Bij de toepassing van vloeibare gewasbeschermingsmiddelen worden de zorgvuldig geledigde verpakkingen voldoende met water gespoeld. De lege verpakkingen worden gedroogd in een reservoir die eventuele lekvloeistof opvangt en correct verwerkt.
4.5 Water voor primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen
Voor irrigatie, fertigatie en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruik gemaakt van hemelwater, oppervlaktewater, grondwater, leidingwater of proceswater.
Proceswateren, anders dan deze beschreven in bijlage 3, kunnen worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV.
Andere waterbronnen worden enkel gebruikt indien vooraf is aangetoond door een grondige risicobeoordeling, geval per geval, dat risico’s verbonden aan het gebruik van dit water ontbreken.
Rioolwater of water afkomstig van bronnen waarin niet gezuiverd rioolwater terecht komt, worden niet gebruikt.
Voor informatie over verschillende waterbronnen: zie bijlage 3.
5.1 Algemene maatregelen ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten gereglementeerde schadelijke organismen
De landbouwer bestrijdt gereglementeerde schadelijke organismen zodra hij de aanwezigheid hiervan vaststelt of deze hem door een vertegenwoordiger van de overheid wordt gemeld.
Hij volgt de onderrichtingen van het FAVV met betrekking tot de bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen. Hij vernietigt de producten die besmet zijn met gereglementeerde schadelijke organismen op adequate wijze. De landbouwer heeft bewijs dat alle inspecties en alle wettelijk verplichte of door het FAVV vereiste analyses, voornamelijk in het kader van de aflevering van het plantenpaspoort, zijn uitgevoerd.
Info over de quarantaine organismen waarvan de melding aan het FAVV verplicht is, is beschikbaar op de website van het FAVV in het document ‘Meldingsplicht en meldingslimieten’:
http://www.favv.be/meldingsplicht/meldingslimieten/.
6.5 Corrigerende maatregelen
De landbouwer neemt passende herstelmaatregelen wanneer hij in kennis wordt gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen.
6.1 Registratie : allgemeen
De landbouwer en het bedrijf zijn correct geïdentificeerd bij de bevoegde autoriteiten (o.a. FAVV, regionale overheden, KBO,…).
Hij moet geregistreerd zijn bij het FAVV voor alle activiteiten die onder de bevoegdheid van het FAVV vallen.
Volgende zaken zijn visueel geïdentificeerd en gelokaliseerd op een plattegrond of een kaart:
percelen, productielocaties, opslag- en bewerkingsruimtes, verkooplocaties, en distributiesystemen en opslagplaatsen van het water gebruikt voor- of na-oogst.
Voor niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn om gebruikt te worden op percelen in een buurland, beschikt de landbouwer over een verplichte import/export toelating van het FAVV.
6.2 Dossier IN en OUT
Dossier IN: Voor de inkomende producten:
• plantaardig uitgangsmateriaal (plantgoed, zaden,…)
• gewasbeschermingsmiddelen en biociden
• meststoffen
Volgende gegevens moeten kunnen worden voorgelegd worden: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de ontvangstdatum, naam en adres of website van de leverancier (het adres van de vestigingseenheid).
Een ordelijk klassement wordt aanbevolen. Daar waar gegevens ontbreken, moeten deze aangevuld worden op de documenten.
Dossier OUT: voor de uitgaande producten:
• plantaardig vermeerderingsmateriaal (incl. planten bestemd voor opplant en zaden)
• plantaardige producten
Volgende gegevens moeten kunnen worden voorgelegd: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de verzenddatum, het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd.
Indien een lotcode vereist is, wordt deze in het register opgenomen.
De landbouwer houdt een ordelijk klassement bij. Daar waar gegevens ontbreken, worden deze aangevuld op de documenten.
De registers worden ten minste 5 jaar bewaard.
6.3 Teeltregistraties
De landbouwer registreert de oogstdatum of oogstperiode.
De landbouwer registreert ten laatste 7 dagen na de uitvoering alle gewasbeschermingsmiddelen (herbiciden, fungiciden,insecticiden en grondontsmetting) toegepast voor, tijdens en na de teelt (naoogst behandeling), vb. op de teelt- of perceelfiche (indien van toepassing) of in het veldboek. Daarbij worden volgende gegevens geregistreerd:
• Datum van toepassing
• Naam van het gebruikte product
• Gebruikte dosis
• Plaats van toepassing (perceel)
• Naam van de teelt
• Variëteit (indien geïdentificeerd)
• Beoogde vijand
• Naam van de uitvoerder (de landbouwer zelf, de loonwerker of bekwame werknemer).
Aanbeveling voor de teelt van GOEG, suikerbieten, cichorei en oGbP.
6.4 Andere registraties
Het gebruik van biociden bij de productie en/of opslag van plantaardige producten moet ten laatste 7 dagen na de uitvoering geregistreerd worden. De landbouwer kan gebruik maken van bestaande documenten (vb. spuitdagboek, veldboek, …), een perceels-/teeltfiche of een ander soort document.
Voor biociden worden de volgende gegevens geregistreerd:
• Type behandelde uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur)
• Datum behandeling
• Aangewend biocide (volledige handelsbenaming)
• Concentratie en gebruikte hoeveelheid.
Deze eis geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd.
Deze eis is een aanbeveling voor bedrijven met enkel producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie
Gereglementeerde schadelijke organismen moeten worden gemeld bij het FAVV (via een meldingsformulier) wanneer hun aanwezigheid wordt vastgesteld.
Zodra er een vermoeden van besmetting bestaat en de resultaten van de analyses worden afgewacht, neemt de operator onmiddellijk de nodige voorzorgsmaatregelen om de vestiging en de verspreiding van deze organismen te voorkomen.
Indien het resultaat van de analyses positief is volgt hij de instructies van de LCE op.
Hij houdt de relevante informatie uit deze dossiers (kopieën meldingsformulier, analyseverslagen,…) ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.
Resultaten van analyses worden, indien van toepassing, ordelijk bijgehouden.
Het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden wordt in een register vermeld.
De landbouwer beschikt over een procedure voor de registratie van klachten over leveranciers, dienstverleners en klanten. Klachten worden geregistreerd.
De landbouwer registreert de data van het toedienen van organische meststoffen en bodemverbeterende middelen die bijproducten van dierlijke oorsprong bevatten (vb. bloedmeel, vleesmeel, beendermeel) en de overeenkomstige data van toegang tot de weide/van maaien evenals de data van de eerst mogelijke aanvang van de oogst.
De fiche van stockage en/of bewerking is correct ingevuld (zie hoofdstuk 3.2).
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de opslag van plantaardige producten wordt ten laatste 7 dagen na de uitvoering geregistreerd. Voor As, GOEGs, Gvm, Ig, KF, HF, H moet hiervoor gebruik worden gemaakt van de stockage- en/of bewerkingsfiche.
Voor de overige teelten kan de landbouwer gebruik maken van bestaande documenten (vb. spuitdagboek, veldboek), een stockage- en/of bewerkingsfiche invullen of een ander soort document gebruiken.
Voor gewasbeschermingsmiddelen moeten de volgende gegevens geregistreerd worden:
• Handelsnaam van het gebruikte middel
• Datum toediening
• Behandeld product
• Locatie van het behandeld product (partijnummer of identificatie van de opslaglocatie)
• Gebruikte dosis per ton
Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd.
6.6. Meldingsplicht
De landbouwer is op de hoogte van de meldingsplicht en past deze toe indien nodig (zie hoofdstuk 4).